Auteur: Annette Evertzen
Familie van Gelder
Philippus en Aaltje de Leeuw
Philippus en zijn vrouw Aaltje de Leeuw trouwen in 1896 en gaan in Borne wonen aan de Aanslagsweg (nu nummer 24), waar ze een winkeltje in manufacturen beginnen: de kleine winst. Ze krijgen zes kinderen, waarvan er twee (Anna en Israël) jong overlijden. Hun andere kinderen zijn: Abraham, (1899), Betje (1902), Arnold Israël (1906) en Anna Eva (1913).
Abraham verhuist in 1925 naar Zwolle en zijn zus Betje verruilt in datzelfde jaar Borne voor Rheine, waar ze twee jaar later overlijdt. Anna Eva, oftewel Annie, die doof is, huwt in 1937 met Bernard Nadorp en gaat in Hengelo wonen. Omdat haar man christen is blijft haar deportatie bespaard. Ook haar broer Abraham is met een christelijke partner gehuwd.
Philippus sterft kort voor de oorlog in 1939. Zijn vrouw Aaltje woont met haar jongste zoon Arnold Israël, diens vrouw Rosa Dina Bos en hun zoontje Karel (1933) nog steeds aan de Aanslagsweg als de oorlog begint. Moeder Aaltje wordt in de oorlog vergast, de anderen overleven.
Op de grafsteen van haar man Philippus op de Joodse begraafplaats in Borne is een tekst ter herinnering aan haar bijgevoegd: ‘Dit is tevens een herinnering aan onze moeder Aaltje van Gelder – de Leeuw die in 1943 werd weggevoerd’.
Arnold en zijn gezin overleven de oorlog. Arnold had al voor de oorlog onderduik geregeld bij familie van zijn buren in Mariaparochie. Hij vertelt:
Naast ons aan de Aanslagsweg woonde Egberink. Vóór de oorlog had ik al met hem afgesproken en de regelingen met de mensen in Mariaparochie waren al getroffen. En daar heb ik dus vier jaar ondergedoken gezeten.
Ze kwamen me oppakken, maar ik ‘was naar mijn buurman’. Ze keken zelfs de bloempotjes na en mijn vrouw zei nog: ‘Zoekt u daar mijn man?’ Toen zijn we op de fiets naar Mariaparochie gegaan en hebben alles thuis laten staan.
Daar in Mariaparochie zaten we dag en nacht binnen. Je kon de mensen er toch niet aan wagen? ‘s Avonds zaten we te kaarten, ze hebben het voor ons zo gezellig mogelijk gemaakt. Bij gevaar gingen we onder de grond. Aan hen hebben we ons leven te danken.
Ik heb veel geleerd van de Duitse Joden die ik [voor de oorlog] vanaf de grens naar Amsterdam vervoerde. De meeste hadden dan geld bij zich, dus zorgde ik ervoor dat ik een busje met geld apart had staan. Ik leerde er ook van om altijd geld bij me te hebben. Door alle verhalen die ik van de Duitse Joden hoorde heb ik de situatie nooit vertrouwd, hoewel de meeste Joden aan de oproep gehoor gaven en er toen nog niets bekend was van de gaskamers. Geen Jood wist iets van Auschwitz.
Bron: Interviews Jaap Grootenboer.
Inwonend bij Arnold en zijn gezin was de neef van Rosa: Jacob Salomon Rozendal.