Auteur: Annette Evertzen
Familie Hes
De familie Hes
Afb. 02: Het echtpaar Hes
Joseph Hes, zijn vrouw Jette Honij en hun drie kinderen Sally (1908), Bertha (1910) en Clara (1919), komen in 1926 vanuit Onstwedde naar Borne. Joseph wordt er Joods voorganger en godsdienstleraar, maar hij zit ook in het bestuur van de Openbare School van Borne. Elke week gaat hij ritueel slachten bij de slagerij van Isaac Lievendag, de enige koosjer slagerij in Borne. Ook in Delden geeft hij godsdienstles en is hij ritueel slachter.
Na de machtsovername van Hitler in Duitsland zet voorganger Hes zich in voor de Duits-Joodse vluchtelingen. Op een gegeven moment mogen de Joden na acht uur ’s avonds niet meer naar buiten, maar mag ook niemand hén bezoeken. Toch kwam een buurvrouw, bewoonster van het Bussemakershuis en zelf van Duitse afkomst, elke avond even stiekem achterom om te kijken of alles in orde was.
Bertha, de oudste dochter van Joseph en Jette, vertrekt in 1928 op 18 jarige leeftijd naar Apeldoorn, ze trouwt en komt in de oorlog samen met haar man in Sobibor om.
Zoon Sally vertrekt in maart 1938 naar Harlingen en wordt er godsdienstleraar. Hij trouwt met Anna Rosa van Gelder uit Borne en ze krijgen een dochtertje: Mathilde. Alle drie worden ze naar Auschwitz gedeporteerd, waar Anna en hun dochtertje direct bij aankomst worden gedood. Sally leeft nog tot kort voor de bevrijding, maar bezwijkt uiteindelijk in Auschwitz aan een niet behandelde infectieziekte.
Alleen de jongste dochter Clara woont nog thuis als de oorlog begint. Ze duikt onder en overleeft via verschillende onderduikadressen. Ze zit onder meer ondergedoken bij een familie in Vught, die gestapo-spionnen blijken te zijn en kan er ternauwernood ontsnappen. Bij een razzia op een ander adres weet ze ook net op tijd weg te komen. Op weer een ander moment zit ze tijdens een razzia in een gat onder de vloer: er worden planken en daarna een vloerkleed overheen gelegd en er wordt nog een bank op gezet. Het moeten letterlijk en figuurlijk zeer benauwde tijden zijn geweest.
Het echtpaar Hes krijgt ook verschillende onderduikadressen aangeboden, maar hoopt op Gods bescherming. Ze moeten in april 1943 verhuizen naar een Joods getto in Amsterdam, worden daarna overgebracht naar Westerbork en begin juni van hetzelfde jaar worden ze naar Sobibor gedeporteerd, waar hen de gaskamer wacht.
In zijn interviews stelde Jaap Grootenboer een specifieke vraag over herinneringen aan de Joodse leraren in Borne:
Joodse inwoners herinneren zich:
Hes was een vakman. Hij had een enorme stem. Had ook veel tact. Een redenaar en de vertrouwensman van velen. Hij was een geleerde man. Hij had een grote moestuin. Hij was echt een dorpschazzen. Hij had ook de loofhut achter het huis. De hele kehilla dronk daar dan koffie. Hij was erg zuinig… Joodse kinderen hebben een gotspe: ze zijn brutaal. Vaak is ondervraagde door chazzen Hes uit de klas geramd. Toch leerde hij er Joods lezen, vertalen, de lofzeggingen en de feestdagen en zo meer. Hes was een goede leraar, maar werd door de jongens veel gepest. Je kom je namelijk veel permitteren bij een godsdienstleraar, meer dan bij een gewone leraar.
Herinneringen van niet-Joodse inwoners:
Vader had een auto waarmee hij ook als taxi werkte. Hij ging iedere maandagmiddag naar Delden met Hes, om daar koosjer te slachten. Daar stond dan wat vee bij de plaatselijke slager. Hes was een echte heer, dat kon je zien. Je kon ook zien, dat hij een Jood was. De Jodenmeester was een heel brave man… Hij was een strenge orthodoxe Jood… Hes, de Jodenmeester. Een stille en statige man. Een nette verschijning… Een lange, rechte, slanke man… Hes was een geziene en sympathieke figuur… Ik ben naar de trein geweest toen de Joden werden weggevoerd. Hes was erbij, om afscheid te nemen.
Ze hadden een gereformeerde sjabbesgoi, iemand die werkzaamheden verricht op de sabbat, als orthodoxe Joden zelf geen arbeid mogen verrichten.
Deze sjabbesgoi vertelt:
Mevrouw Hes had een petroleumstelletje. Op haar aanwijzingen werd het zo aangestoken dat het op tijd zou zijn uitgebrand en dat luisterde heel nauw. Als dan de vlam te hoog was zei mevrouw Hes: ‘Hajo, hajo, klein bietschen kleiner’. De volgende ochtend moest dan het water koken. Er moesten ook kolen in de kachel worden gedaan, zodat het bleef branden. Als het licht uitging, ging de familie naar bed. Ik kreeg een stuk boterkoek. Zo lekker! Zo verschrikkelijk lekker!! Het was in huis een Joods gezin, ze zonderden zich ook wat af. Ze betraden nooit een niet-Joods huis, uitnodigingen werden altijd afgeslagen, ook door de kinderen. Ik was de enige in de buurt die bereid was om het licht uit te doen. Het was immers een geheel katholieke buurt en niemand was bereid. Clara kwam heel weinig op straat en er werd praktisch niet met haar gespeeld, ik weet niet of dat van haar uitging of van de buurt. Sally was een gelovige jongen, die hebben ze ook opgehaald. Bertha was verpleegster in Amsterdam.
Hij vertelt ook dat twee broers van ‘die lieve mevrouw Hes’ in de eerste wereldoorlog in België gesneuveld waren, ze kwam uit Duitsland.
Bron: Interviews Jaap Grootenboer.