Stolpersteine Borne Familiegeschiedenissen: De familie van Gelder

Auteur: Annette Evertzen

De Familie Van Gelder

In dit hoofdstuk wordt de familie Van Gelder beschreven. Er wordt vooral ingegaan op die familieleden die tijdens de oorlog in Borne woonden. Hun namen zijn vet gedrukt. Ook wordt kort het lot beschreven van de Van Gelders die wel in Borne geboren zijn, maar er niet meer woonden toen de oorlog uitbrak.

David Benjamin van Gelder, de stamvader van de familie, wordt in 1759 in Doetinchem geboren en gaat in 1790 in de gemeente Borne wonen. Volgens de volkstelling van 1830 woont hij er met zijn tweede vrouw Johanna Meijler uit Vriezenveen, die hij in 1811 huwde, en met zijn kinderen Nathan en Gezien, die dan 38 en 34 jaar oud zijn. Nathan en Gezien zijn waarschijnlijk ongehuwd gebleven. Zijn eerste vrouw, de moeder van zijn kinderen, is Berendina Nathan Menko uit Hengelo. David Benjamin staat te boek als oud rijmelarij verkoper. Hij overlijdt in 1835.
De kinderen van David en Berendina zijn:
Salomon David (1788-1869)
Nathan David (1791-1868)
Sara David (1793-1882)
Berendina David (1799-1881)
Rachel David (ca. 1802-1864)
Geziena David (ca. 1804-1874).
Twee dochters blijven in Borne wonen en staan aan de wieg van twee andere Borns-Joodse families:
Sara David huwt Salomon Jacob Spanjaard.
Berendina David trouwt met Joseph Hartog Lievendag.
Dochter Rachel trouwt met Meier Schleisner uit Delden, en gaat daar wonen. De enige steen die nog op de Joodse begraafplaats in Delden staat is voor haar. Hun dochter Rosetta komt later terug naar Borne door haar huwelijk met haar neef Salomon Lievendag.
Alle families Van Gelder die in de oorlog in Borne wonen en vanuit Borne gedeporteerd zijn, zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen van Salomon David van Gelder, de oudste zoon, die in Borne blijft wonen.

Afb. 01:

Salomon David zet de familielijn van Van Gelder in Borne dus voort. Hij trouwt in 1815 met Sina Aron Andries Mulder (haar naam wordt ook geschreven als Siena/Gesiena/Gezina Muller), die in 1804 in Diepenheim is geboren. Ze wonen rond 1850 aan de Meiershof en later aan de Ennekerdijk in Borne.

De kinderen van Salomon en Sina zijn:

Afb. 02:

Hieronder worden de familiegeschiedenissen beschreven van de zonen Benjamin, Israël en David Salomon. Zij bleven alle drie in Borne wonen.

  1. DE AFSTAMMELINGEN VAN BENJAMIN

Benjamin, anders dan zijn naam doet vermoeden de oudste zoon van Salomon en Sina, huwt in 1844 met Sara van Gelder uit Delden. Voor zover bekend zijn ze geen directe familie van elkaar. Hun kinderen zijn: David (1844), Rozetta (1846), Aron (1849), Mozes (1850), Salomon (1854), Kaatjen (1856) en Ziena (1860).
Alle kinderen van Benjamin en Sara, behalve de jongste, verlaten Borne.

  • Twee van hen (Rozetta en Aron) komen in Meppel terecht.[1] Aron is er één van de kleurrijke Joodse marktkooplieden. Hij is in Meppel bekend door zijn nadrukkelijke aanwezigheid op de wekelijkse markt, maar gevreesd vanwege zijn ingezonden stukken in de Meppeler Courant. Ook is hij jarenlang Stads-Sinterklaas; hij heeft in zijn jonge jaren bij de cavalerie gediend. Eleazer, een zoon van Aron, komt tussen 1910 en 1916 in Borne wonen. Zijn jongste zoon, Benjamin, wordt er in 1911 geboren. Deze Benjamin, vernoemd naar zijn overgrootvader, wordt later vanuit Eindhoven weggevoerd en vergast, maar zijn vrouw overleeft.
  • David, de oudste zoon van Benjamin en Sara, trouwt een vrouw uit Avereest en vestigt zich daar als slager.
  • Mozes, een andere zoon van Benjamin en Sara, gaat met zijn vrouw Sophia Polak aan de Bornsestraat in Almelo wonen. Lois, één van hun kinderen, wordt in 1906 in Borne geboren. Hij wordt musicus en vormt samen met twee broers de Van Gelder-Band. In de oorlog woont hij met een broer bij zijn moeder, zijn vaders is dan al overleden. Jacob, een andere zoon van Mozes en Sophia, woont met zijn vrouw en vijf kinderen naast hen. Ze komen allemaal in de oorlog om. Benjamin, een derde zoon en ook vernoemd naar zijn opa, trouwt met een achternicht uit Borne: Anna van Gelder (zie 6.2.3). Ook zij worden vergast. Twee dochters overleven de oorlog: Rozette/Rosa (geboren in 1892) en Johanna/Jo (geboren in 1899). Rosa trouwt een niet-Joodse man: Gerrit Krabbenbos. Jo trouwt met haar neef Aron Franken (zie hieronder). De twee zwagers stonden samen met groente op de markt en hadden een groente- en fruitzaak aan de Willemsstraat in Hengelo. Rosa en Gerrit begonnen later een groente-, fruit- en viswinkel aan de Emmaweg 9. Rosa en Jo overleven de oorlog: Jo door onder te duiken in haar eigen huis, Rosa waarschijnlijk door haar huwelijk met een christelijke man. (Aanvullingen van mw. Leushuis, kleindochter van Rosa en Gerrit Krabbenbos).
  • Ziena, de jongste dochter van Benjamin en Sara, trouwt in 1884 met Nathan Levij Franken. Ze gaan in Borne wonen en krijgen er tien kinderen: Antje (1885), Benjamin (1886), Sara (1888), Levij (1890), Mozes (1891), Aron Nathan (1894), Eva (1896), Herman (1898), Rozetta (1901) en Alidina (1904). In 1912 vertrekt het gezin naar Enschede. Hun drie jongste kinderen, Herman, Rozetta en Alidina, worden in de oorlog gedood. Herman was magazijnbediende en woonde aan de Paul Krugerstraat in Hengelo. Vier van zijn gezinsleden hebben de oorlog overleefd. Hermans’ zus Rozetta huwde Jacob Abraham Israel Menko. Het echtpaar kreeg drie kinderen en woonde in Amersfoort, waar ze vanuit de onderduik opgepakt zijn en naar Sobibor werden getransporteerd. Eén kind heeft de oorlog overleefd. Rozetta’s zus Alidina woonde bij hen in tijdens de oorlog, zij was winkeljuffrouw.

2. DE AFSTAMMELINGEN VAN ISRAËL

Israël, de tweede zoon van Salomon en Sina, is wever, hij trouwt met Anna Stofkooper. Hij heeft de bijnaam Oesters papa; oester is een verbastering van zijn Joodse naam. Negen van hun tien kinderen worden volwassen en twee van hen, Salomon en Philippus, sterven voor de oorlog en liggen met hun vader op de Joodse begraafplaats.
Alle kinderen van Israël en Anna die nog leven als de deportaties beginnen, komen om. Enkele van hun kleinkinderen en achterkleinkinderen overleven.
De kinderen van Israël en Anna zijn:

Afb. 03:

De broers Philippus en Benjamin zijn met de zussen Aaltje en Antje de Leeuw uit Almelo getrouwd, terwijl de broers David en Jacob de zussen Hiegenlich huwden.

2.1 Philippus en Aaltje de Leeuw

Philippus en zijn vrouw Aaltje de Leeuw trouwen in 1896 en gaan in Borne aan de Aanslagsweg (nu nummer 24) wonen, waar ze een winkeltje in manufacturen beginnen: De kleine winst. Ze krijgen zes kinderen, waarvan er twee (Anna en Israël) jong overlijden. Hun andere kinderen zijn: Abraham, (1899), Betje (1902), Arnold Israël (1906) en Anna Eva (1913).
Abraham verhuist in 1925 naar Zwolle en zijn zus Betje verruilt in datzelfde jaar Borne voor Rheine, waar ze twee jaar later overlijdt. Anna Eva, oftewel Annie, die doof is, huwt in 1937 met Bernard Nadorp en gaat in Hengelo wonen. Omdat haar man christen is, blijft haar deportatie bespaard. Ze laat familie bij haar onderduiken. Ook haar broer Abraham is met een christelijke partner gehuwd.
Philippus sterft kort voor de oorlog in 1939. Zijn vrouw Aaltje woont met haar jongste zoon Arnold Israël, diens vrouw Rosa Dina Bos en hun zoontje Karel (1933) nog steeds aan de Aanslagsweg als de oorlog begint. Moeder Aaltje wordt in de oorlog vergast, de anderen overleven.
Op de grafsteen van haar man Philippus op de Joodse begraafplaats in Borne is een tekst ter herinnering aan haar bijgevoegd: ‘Dit is tevens een herinnering aan onze moeder Aaltje van Gelder – de Leeuw die in 1943 werd weggevoerd’.

Afb. 04: Grafsteen
Afb. 05: De markt van Borne, Arnold staat met open lange jas in het midden.

Arnold en zijn gezin overleven de oorlog. Arnold had al voor de oorlog onderduik geregeld bij familie van zijn buren in Mariaparochie. Hij vertelt:

Naast ons aan de Aanslagsweg woonde Egberink. Vóór de oorlog had ik al met hem afgesproken en de regelingen met de mensen in Mariaparochie waren al getroffen. En daar heb ik dus vier jaar ondergedoken gezeten.
Ze kwamen me oppakken, maar ik ‘was naar mijn buurman’. Ze keken zelfs de bloempotjes na en mijn vrouw zei nog: ‘Zoekt u daar mijn man?’ Toen zijn we op de fiets naar Mariaparochie gegaan en hebben alles thuis laten staan.
Daar in Mariaparochie zaten we dag en nacht binnen. Je kon de mensen er toch niet aan wagen? ‘s Avonds zaten we te kaarten, ze hebben het voor ons zo gezellig mogelijk gemaakt. Bij gevaar gingen we onder de grond. Aan hen hebben we ons leven te danken.
Ik heb veel geleerd van de Duitse Joden die ik [voor de oorlog] vanaf de grens naar Amsterdam vervoerde. De meeste hadden dan geld bij zich, dus zorgde ik ervoor dat ik een busje met geld apart had staan. Ik leerde er ook van om altijd geld bij me te hebben. Door alle verhalen die ik van de Duitse Joden hoorde, heb ik de situatie nooit vertrouwd, hoewel de meeste Joden aan de oproep gehoor gaven en er toen nog niets bekend was van de gaskamers. Geen Jood wist iets van Auschwitz.
Bron: Interviews Jaap Grootenboer.

De heer G. Van Wezel herinnert zich (2009):
‘De kleine winst’ was voor de oorlog een goed lopende textielzaak; ‘druk dat het daar was…’, Arnold van Gelder stond ook op de markt, hij had daarvoor een auto met aanhanger, die stonden in de schuur achter café Kemna gestald, op de hoek van de Aanslagweg met de Grotestraat.
Toen de Duitsers Arnold kwamen halen, wist hij zich te verschuilen door onder een trap achter op het balkon te kruipen.

Inwonend bij Arnold en zijn gezin was de neef van Rosa: Jacob Salomon Rozendal (zie Overige families en personen).

2.2 Siena van Gelder

Siena, de oudste dochter van Israël en Anna, trouwt in 1909 op 39 jarige leeftijd met Moses Hermann Silberstein uit Hannover, en gaat met hem in Rotterdam wonen. Haar man is acht jaar jonger. Siena heeft dan al haar zoon Karel die in 1891 geboren is en haar achternaam heeft. Volgens het Digitaal Joods Monument[2] is haar sterfdatum 5-7-1941 en zijn oorzaak en plaats van overlijden onbekend, maar uit de begraafboeken van de Joodse begraafplaats te Rotterdam blijkt dat Siena van Gelder daar is begraven. Haar man Moses komt in de oorlog om.
Zoon Karel trouwt in 1921 met de Jansje Hagens uit Amsterdam. Hun dochter Siena wordt in 1922 in Borne geboren en Henri Nico in 1940. De vader van Karel was een christen, waarover de burgemeester in een brief stelt dat hij en Karels moeder ‘door hun jeugd nimmer getrouwd [zijn] geweest’. Een geïnterviewde vertrouwde Jaap Grootenboer toe dat Karel’s moeder deze man ‘opgelopen had in Amsterdam’, wat Karel ‘een geluk met een schande’ genoemd zou hebben; het vrijwaart hem namelijk van het dragen van een gele ster en van deportatie. De heer Ligtenberg, een verzetsstrijder, zette zich er voor in om voor Karel de gegevens over zijn niet-Joods zijn boven tafel te krijgen.
Karel is erg muzikaal, net zoals veel andere familieleden. Hij is jarenlang dirigent van onder meer de christelijke zangvereniging de Harpe Davids, van de Christelijke Harmonie Hengelo en van de Bornse Harmonie. Ook dit argument wordt aangevoerd om hem in de oorlog te redden, want hij ‘heeft in zijn werkzaam maatschappelijk leven steeds zijn beste krachten gewijd aan het Christelijk muziekleven in Borne & Hengelo’. De geschiedenis van de Bornse Harmonie vermeldt dat In 1927 wordt deelgenomen aan het eerste concours in Kampen. Daar wordt met dirigent Karel van Gelder een eerste prijs behaald. Het is niet de enige prijs:

’s Zondags moest de Bornsche Harmonie haar kunnen tonen op het muziekconcours te Uchelen. Kapelmeester v. Gelder en zijn mannen hadden een goede dag. Een eerste prijs met 104 punten. Het is een groote prestatie in bijna 5 jaar tijds van onder den muzikalen ladder tot zo’n hoogte te klimmen. De ontvangstcommissie waarvan de heer Jac. Spanjaard de tolk was, feliciteerde directeur en leden met het groote succes en bood een lauwerkrans aan. Deze kreeg een mooie plek aan het vaandel.
Bron: Bornsche Courant, 1-8-1931.

2.3 Benjamin en Antje de Leeuw

De koopman Benjamin en zijn vrouw Antje trouwen in 1895 en wonen aan de Azelosestraat in Borne. Ze krijgen er zeven kinderen: Agatha Betsy (1895), Betje (1897), Israël (1898), Roosje (1900), Anna (1901), Abraham (1903) en Izak Philip (1905).
Benjamin en Antje verhuizen in 1924 naar Hengelo en worden vanuit Hengelo gedeporteerd en gedood. Hun zoon Israël wordt met zijn vrouw Saartje Mooij en hun dochtertje Leentje Antje ook vanuit Hengelo weggevoerd. Twee zonen van Israël overleven de oorlog, in de oorlog wordt er ook nog een dochtertje geboren; zij wordt te vondeling gelegd en overleeft.
Dochter Anna van Benjamin en Antje trouwt met haar achterneef Benjamin van Gelder (zoon van Mozes en Sophie) uit Almelo. Ze gaan in Almelo wonen en worden van daaruit met hun drie jonge kinderen weggevoerd.
De andere kinderen van Benjamin en Antje overleven de oorlog, deels door huwelijken met christenen. Deze gemengd-gehuwden laten hun Joods-gehuwde broers en en hun gezinnen bij zich onderduiken en enkelen overleven zo de oorlog.

2.4 Salomon, David en Jacob van Gelder

Als de oorlog begint wonen drie broers van Van Gelder aan de Grotestraat in Borne. De oudste, Salomon, is dan weduwnaar; hij sterft in 1941 en wordt in Borne begraven.
De broers David en Jacob trouwen met de zussen Geertruida (Truitje) en Mina Hiegenlich uit Assen. Jacob en Mina trouwen in 1906 en blijven kinderloos, ze drijven een antiekzaak.
Jacobs broer David is weduwnaar van Mathilde Bambergen als hij in 1916 met Truitje trouwt. David neemt in 1922 de textielzaak over van Willem Lievendag en zijn vrouw Mietjen van Gelder, die naar Enschede verhuizen (zie 5.2.3). Deze winkel is gevestigd aan de Grotestraat (nummer 212, nu het Chinese restaurant). Ook staat hij met zijn waren op de markt.
David en Jacob en de zussen Hiegenlich wonen bij elkaar in hetzelfde huis, ze worden alle vier in Sobibor vergast.

Afb. 08: De winkel
Mina, David, Jacob en Truitje van Gelder

David’s dochter Anna Rosa (1909) uit zijn eerste huwelijk trouwt met Sally Hes, zoon van voorganger Hes. Ze gaan in Harlingen wonen en krijgen een dochtertje; alle drie komen ze in Auschwitz om.
Zoon Jacob of Jaap, uit het tweede huwelijk van David van Gelder, komt in 1917 ter wereld. Met twee vaders en twee moeders werd hij goed verwend.
Jaap trouwt in 1942, als de deportaties beginnen, met Eva Pels en duikt met haar onder bij een Twentse boerenfamilie. Twee jaar en acht maanden zitten ze ondergedoken op erve Mastenbroek in Almelo, samen met Eva’s zus en haar man (Froukje en Dolf Salomonsen). Het is een strategisch gelegen boerderij, aan een doodlopende zandweg. Ze hadden een grote slaapkamer op de eerste verdieping en konden van daaruit de omgeving goed in de gaten houden. In een hooiberg bevond zich een schuilplaats voor noodsituaties, die alleen op handen en voeten te bereiken was via een hondenren met daarin een vervaarlijk blaffende hond.
Na de oorlog gaan Jaap en Eva weer in Borne in het huis achter de winkel wonen. Jaap werkt als handelsreiziger tot hij een ernstig auto-ongeluk krijgt. Hij gaat weer studeren en wordt als leraar benoemd bij de Nederlandse Israëlitische Gemeente te Maastricht. Ook werkt hij als pastoraal werker in verschillende gevangenissen.
Hij overleeft de oorlog:

Jacob/Jaap van Gelder vertelt dat zijn ouders binnen de Bornse gemeenschap gunstig bekend stonden. Zo liep er een woonwagenvrouw met textiel langs de deur. De textiel haalde ze bij Jacob’s vader, David van Gelder. Na de oorlog komt Jacob deze vrouw op straat tegen. Ze geeft hem 45 gulden en zegt: ‘Dit is voor jou. Het is een schuld aan je vader. Ik heb de kans niet gekregen om te betalen’. Ook de omgang met de rooms-katholieken was goed. Op sabbat was de textielzaak gesloten en men accepteerde dat. Aan het einde van de sabbat stonden de niet-Joodse vrouwen aan de winkeldeur: ‘David, iej könt de deur lösdoon. Ik zee dree steern aan ’n hemel stoan’…
Op zondag had zijn vader de zaak altijd open. Dan zat de kamer vol boeren uit Hertme, Zenderen en Azelo, die na de kerkdienst hun inkopen deden. Of er moest gezorgd worden voor de uitzet van een dochter die ging trouwen. Er stond altijd een grote kan koffie op tafel voor de klanten. Ook kloosters en retraitehuizen waren klant, dat schetst het vertrouwen dat men had in een Joodse zaak.
Als Joden onderling conflicten hadden dan gingen ze daarmee naar David van Gelder, hij was de raadsman van de hele Joodse gemeenschap. Bij de koffie praatten ze dan uit en dan kwam het altijd goed. Het huis van David werd dan ook het Vredespaleis genoemd. Tijdens een staking vroeg David geen huur, maar vulde wel het huurboekje in.
Jacob vertelt: Vader had een kaartclub bij Café van Wezel, tegenover ons huis. Drie tafels en wat zand op de vloer. Vader kaartte daar al veertig jaar, dronk er twee borreltjes met de stationschef, de postdirecteur Nordholt en iemand van Van Gend & Loos. Na het verbod tot toegang tot de kroeg, speelden de mannen bij vader thuis.
Ook iemand anders herinnert zich de ouders van Jaap als erg lieve, behulpzame mensen, die iemand hielpen die failliet ging… Truitje ging met koffie en thee langs de deuren.
Jaap vertelt hoe hij zelf als kind voor engel speelde in een kerstspel. Hij groeide op met rooms-katholieken, maar zijn boezemvriend was Bob de Leeuw. Hij is wel eens uit de synagoge gezet: “Goa toch noar boetn hèn, donder toch op!!”
Hij vertelt verder hoe hij tijdens de oorlog in het leger diende. Na de overgave zei zijn kapitein, wijzend op een motor: ‘Je pakt je machine en verdwijnt. Ik geef je op als vermist. Dit is een bevel! Ik geef je ouders wel bericht. Je rijdt met de Harley naar Amsterdam en aansluitend naar Engeland’. Hij is echter niet naar Engeland gegaan, omdat hij onderweg hoorde dat Borne helemaal plat zou liggen, wat achteraf niet bleek te kloppen. Hij ging terug. Tijdens de oorlog moest hij zijn radio inleveren, toen ‘struikelde’ hij, en de radio was kapot.
Over de confrontatie na de oorlog vertelt hij dat hij overal zijn spullen zag, geroofd, gejat, gestolen, en dat het soms een heel gevecht was om die terug te krijgen. De vroegere buren reageerden koel. Hij krijgt geen korting als hij nieuwe meubels moet aanschaffen. Er is geen hulp, alleen een belastingaanslag uit 1943 voor zijn vader. Zijn vader was allang vergast en de boekhouding verdwenen. Er komt een deurwaarder aan zijn deur om de boel te verkopen wegens belastingschuld. ‘Tja, ik ben wel door en bad zoutzuur gegaan wat leven heet. Maar hoe verder ik van de oorlog afkom, hoe meer ik relativeer. Ik heb geen wrok en haat meer’.
Bron: Interviews Jaap Grootenboer.

De heer G. Van Wezel herinnert zich (2009):
Jaap van Gelder had rechts naast zijn huis een blikken loods staan. Daarin stond zijn auto, met een zwartwit geblokte strip, want Jaap was taxichauffeur. Zo’n taxi was in die tijd iets heel bijzonders voor Borne. En weet je hoe hij die taxi betaald heeft? Met goeden tientjes!
Mevrouw Dijkhuis woonde naast de Van Gelders. Zij deed op sabbat die werkzaamheden bij de Van Gelders die ze zelf niet mochten doen, zoals het vuur aansteken.

De van Gelders hadden twee Duits-Joodse kostgangers, de heren Engländer en Reinhold (zie 11.4 en 11.5), ze woonden in een huisje apart.

2.5 Aron van Gelder en Rozali Stofkooper

Aron trouwt in 1906 met Rozali Stofkooper, geboren in Lonneker. Aron is musicus en koopman en woont in de oorlog aan de Brinkstraat (nu nummer 15), ze hebben daarvoor aan de Klippenweg gewoond. Eerder woonden ze ook in Duitsland, waar hun zonen Alfred (1907) en Iwan (1910) werden geboren. De andere kinderen zien in Borne het levenslicht: Frits (1913), Cientje Anna (1920), Karel (1922) en Jacob (1924), één ander zoontje overlijdt jong.
Aron speelt als violist in Borne’s strijkje en de harpe Davids. Niet alleen vader Aron is muzikaal, ook zijn kinderen zijn het. Samen spelen ze in Van Gelder’s Jazzband: The Gaiety Hoppers. Aron speelt er viool, en de zonen Alfred, Iwan en Frits respectievelijk altviool, cello en slagwerk.

Afb. 11: Borne’s strijkje

Zoon Iwan huwt met Elisabeth Schoenmaker uit Bergh, die christelijk is. Hij en zijn vrouw verhuizen in 1934 naar Almelo, waar hun zoon Aron (1934) geboren wordt en in 1943 hun dochter Hetty. Hij overleeft de oorlog omdat hij in Brabant weten onder te duiken, zijn vrouw en kinderen blijven in Almelo wonen.
Ook Cientje Anna, de enige dochter, overleeft de oorlog. Zij verblijft op het moment van deportatie in het ziekenhuis voor een oogoperatie en de zusters van het RK ziekenhuis beschermen haar. Later duikt ze onder in Hengelo, onder meer bij een nicht die gemengd gehuwd is.
Alfred en zijn broers Frits, Karel en Jacob wonen in de oorlog nog bij hun ouders.
Hoe Joodse families in de oorlog vaak uiteen werden gerukt, laat de geschiedenis van deze familie zien. Karel en Frits worden eind augustus 1942 samen opgepakt om in Kesteren in het werkkamp te werken. Van daaruit wordt Karel op 16 oktober naar Midden Europa gedeporteerd en Frits gaat drie dagen later naar Auschwitz. Karel leeft nog tot maart 1944, ruim een jaar langer dan Frits. Hun ouders en de zonen Alfred en Jacob worden in April 1943 naar Vught gebracht en vandaar naar Westerbork. De ouders worden vergast in Sobibor, terwijl Alfred en Jacob naar Auschwitz gaan. Alfred wordt in september gedeporteerd en gelijk bij aankomst vergast, terwijl Jacob in november op transport gaat en nog enkele maanden in Polen moet werken. Jacob is 19 jaar als hij sterft.
Karel trouwt in 1942 in kamp Westerbork met Berni Winter, dochter van een sigarenmaker uit Enschede.
Van Aron en zijn gezin herinneren mensen zich vooral hun muzikaliteit en de humor van vader Aron:

Aron van Gelder was een echte geinponem. Hij zat achter in de sjoel en voerde hele gesprekken… Een heel aardige vent… Dat was een violist en zat vol gein en flauwe kul. Die man kon nooit echt ernstig zijn… Aron (Nun) van Gelder zat in de muziek… Aron van ’n oester had een goede band. Ze zaten in de Bornse harmonie… Aron had een orkestje. Hij had de bijnaam ’n oesters… ’n Oesters Joden bleven veel bij elkaar. Van Gelders maken muziek. Viool, drum, harmonica. Woonden in de Brinkstraat en werkten bij Spanjaard… Alfred en Frits van Gelder, die maakten altijd muziek.
Bron: Interviews Jaap Grootenboer.

De heer B. van den Berg Jeths, vroeger bevriend met Karel van Gelder herinnert zich:
Karel was mijn vriend, een paar maanden ouder als ik. Ik kwam er geregeld over de vloer. De van Gelders waren overigens goede vrienden van mijn ouders. Ik heb ze leren kennen als zeer gastvrij. Je was er altijd welkom, kortom een heel gezellige familie en ze deden nog geen vlieg kwaad. Ze waren allen zeer muzikaal; ieder had zijn eigen instrument wat ze bespeelden. Ik heb tijdens mijn leven vaak aan hen gedacht, en kan me nog steeds niet begrijpen, dat mensen elkaar zoiets aandoen, om ze koelbloedig de gaskamers in te jagen en dat dergelijk gespuis ook nog kans ziet om aan de vervolging van hun daden te ontkomen. Van de familie zijn er helaas zes omgekomen. Het gebeurde in 1943-44, toen ikzelf ook onderduiker was.
Nu volgen enkele anekdotes uit die tijd, dat ik er thuis kwam en wat ik me nog herinner.
De joodse bakker Mendels uit Hengelo kwam 1X per week langs om brood bij de familie te brengen. Aron (de vader) hield Mendels aan de praat; “Drink nog ’n köpke koffie met, Mendels”. “Zol ik wa will’n”, zegt Mendels “Maar ik heb weinig tied”. Ondertussen ging kleine Jacob om het huis om te onderzoeken hoeveel gemberbroodjes nog in de broodmand lagen, waren het er nog veel, dan griste hij er een paar uit.
Rabbie Hes moest geregeld koosjer slachten bij de joodse slagers in Borne. Zo moest hij op een dag ook naar Van Gelder op de Koppelsbrink (de fluitjör). Maar hij moest ook nog even bij Aron langs. Toen Aron hem weer uitliet keek hij de rabbie na en zei: “Hee mus eens weten, hoo lekker ’n stukske spek kan smaken”.
Aron zat ook nog ene beetje in de handel en kocht soms kippen op. Dus kwam hij op zekere dag bij een boer terecht in Saasveld. Hij vroeg aan de boer: “Heb ie nog wat kipp’n aover, dee wil ik wa van oe koop’n”. “dat hek wa”, zegt de boer, “ie könt d’r wa 7 overnemm’n”. “Dan kom ik ze vanavond wel halen”, zegt Aron “as ze op ’t rek zitt”. Aron komt ’s avonds terug om de kippen te halen, maar hij had ’s middags al wel gezien wat de beste waren. Dus hij pakt een kip van de stok en voelt meteen of ze vet genoeg waren, zo niet dan liet hij ze gelijk weer los met de woorden: “Ik kan’t nich helpen meer disse kip vlög mie vot”. Zo had hij op zeker moment 4 kippen in de korf, die voldeden aan zijn bevinding. Zegt hij tegen de boer: ‘Dee andere 3 kom ik later wa bie oe halen, disse za’k wa vast afrekkenen”. Hij kwam natuurlijk niet terug.
Karel mijn vriendje had persoonlijk niet zoveel bezittingen, dat wisten zijn andere vriendjes ook wel. We zouden samen een avondje naar de bioscoop, a raison voor 35 cent en we haalden Karel op. We keken onze ogen uit, Karel was praktisch geheel in het nieuw. Mooi overhemd, mooie schoenen, ander colbertje. We zeiden tegen elkaar ’t lijkt wel of hij een loterij had gewonnen. De oplossing liet niet lang op zich wachten. Plotseling ging de voordeur open, en stormden drie broers naar buiten. Ik een mum van tijd stond Kareltje nog slechts in zijn onderbroek op straat en moest hij zijn ouwe versleten kloffie weer aantrekken.
Toen Leo wat groter was vroeg Salomon Schlosser (Leo’s vader) of Aron hem niet wat vioolles kon geven, omdat hij dacht de Leo misschien ook wel muzikaal was. Tegen betaling wilde Aron dat wel, dus werden er afspraken gemaakt. Tijdens een van de lessen waren wij ook aanwezig. Aron stond achter Leo, om uit te leggen welke snaar hij moest bedienen en welke niet. Maar het lukte alles niet zo best. Leo had geen talent. Aron stond achter Leo en zei tegen hem: “Leo as ie dee vingers zo krampachtig hoolt, dan leer ie het nooit”. Vervolgens keek Aron naar ons en sprak: “Doar za’k ok wa vuur zorgen, want ik kan op’t moment geen concurrenten gebroeken”.

2.6 Izak en Rabeka van Gelder

Rabeka, het jongste kind van Israël en Anna, huwt in 1916 met Salomon Schlosser uit Den Ham. Ze gaan aan de Nieuwe Kerkstraat (nu nummer 26) in Borne wonen, waar hun zoon Levie in 1918 wordt geboren. In de oorlog woont Izak van Gelder, de broer van Rabeka, bij hen in. Salomon handelt in alles wat los en vast zit, terwijl zijn zoon in paarden doet. In de oorlog worden Salomon en zijn zoon Levie tewerkgesteld in kamp Overbroek te Kesteren. Enkele maanden later worden zijn vrouw Rabeka en haar broer Izak uit Borne opgehaald en treffen de vier elkaar in Westerbork. Een week later worden ze naar Auschwitz gedeporteerd, waar alleen Levie niet direct vergast wordt. Hij komt een paar maanden later om.

Verschillende mensen herinneren zich Salomon Schlosser. Niet altijd even gunstig, want hij had nog al eens ruzie met zijn vrouw, met veel lawaai en schreeuwen. Daarna liepen ze weer gearmd de deur uit. Salomon was scharrelaar in ongeregeld goed, hij handelde in van alles (textiel, paarden, nuchtere kalveren, kippen), voor een schappelijke prijs.
De meningen zijn nogal verdeeld over zijn mate van armoede. Volgens iemand behoorde het gezin tot de armste van Borne, volgens een ander hield hij zich alleen maar arm. En volgens weer een ander had hij stand, hoe arm hij ook was…
Hij was een schiere kerel… Ze hadden ook een mooie tuin, met veel dieren die er in rondliepen… Ze hadden veel sikken en bokken om het huis.
Een buurman ziet hoe mevrouw Schlosser wordt opgehaald: Ze hield zich aan het hekje voor het huis vast, roepend: ‘Laat me toch met rust, ik heb toch niets gedaan! Mijn man is al opgehaald, en mijn zoon. Laat me met rust!!’ De Nederlandse politieman heeft toen met een stok op haar handen geslagen.
Bron: Interviews Jaap Grootenboer.

De heer G. Van Wezel herinnert zich (2009):
De familie Schlosser woonde tegenover schoenmaker Flink. Ze hadden van alles te koop, maar vooral paarden. Tegen tien of elf uur ’s morgens kwamen de paardenkooplui. Die wilden de paarden altijd zien lopen. Ze liepen dan van het huis de Schlossers tot café van Wezel. Leo liep altijd met de paarden, in zijn manchester broek. Zijn vader spoorde hem altijd aan met de zin: ‘Toe leo, laat hem nog een keer lopen, want hij loopt zo mooi’. Het was altijd heel spectaculair.
Leo kon heel mooi viool spelen, dat had hij geleerd van zijn neef Japie van Gelder.
De Schlossers hielden erg van kaarten, samen met Albert Muizenbelt, Bets Brager, en nog enkelen. Soms, als iemand van de Schlossers even naar achteren moest, dan draaide die de stoppen los, ging naar de paardenstal, en liet het paard met een flinke klap op de kont in de donkere keuken los.
Izak, de broer van Rebeca, woonde bij hen in. Hij hing altijd over het hekje. De jongens uit de buurt waren een beetje bang voor hem.
Ook de heer van Wezel herinnert zich het verhaal van het weghalen van Rebeca, maar volgens hem hield ze de perenboom met jutteperen omklemd.

  1. DE AFSTAMMELINGEN VAN DAVID SALOMON [3]

David Salomon, de jongste zoon van Salomon en Sina en kleinzoon van de Bornse stamvader David, is vernoemd naar zijn opa. Hij trouwt in 1873 met Sara van Wije/Wijhe en ze wonen aan de Koppelsbrink naast de klopjeswoningen; het huis is nu afgebroken. Ze krijgen er elf kinderen, waaronder een tweeling (Kaatje en Diena). Zoals veel Bornsen heeft David een bijnaam: de Fluitjör. Hij stond vaak fluitend in zijn winkeldeur. In 1903 hing hij ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van paus Leo de XIII een bordje in de winkel: ‘Al zijn wij jood, al zijn wij smous, toch eren wij de Paus’.

De kinderen van David en Sara zijn:

Afb. 14:
Afb. 15: Zittend van links naar rechts: Lena, Henriëtte, moeder Sara, Rozetta, vader David, Mietje.
Staand van links naar rechts: Alex, Sientje, Dolf, Dina, Salomon, Kaatje.
  • Twee van de kinderen, Alex en Mietje, trouwen met een zus en broer Lievendag; de paren zijn achterneven en -nichten van elkaar. Alex van Gelder en Eva Lievendag trouwen in 1905, ze gaan in Hengelo wonen waar Alex zich als keurslager vestigt en krijgen er vier kinderen. Volgens de verhalen floot hij ook altijd, net als zijn broer Dolf. Met hun dochters Roosje en Rika worden ze vanuit Hengelo gedeporteerd. Hun zonen David Salomon en Samuël overleven, maar Samuël verliest wel zijn vrouw (Grietje de Leeuw) en dochtertje Eva.
  • Mietje van Gelder verhuist met Willem Lievendag in 1922 naar Enschede, van hun kinderen overleeft alleen zoon David Salomon waarschijnlijk de oorlog (Zie de familie Lievendag).
  • Dochter Lena trouwt in 1916 met Joseph Cohen en gaat in Amsterdam wonen waar ze zes kinderen krijgen. In de oorlog wordt het hele gezin weggevoerd en vergast.
  • Dochter Diena trouwt in 1919 met Jacob Menco uit Arnhem. Jacob sterft voor de oorlog, maar Diena is het enige kind van David en Sara dat de oorlog overleeft. Ze ligt net als haar man in Arnhem begraven.
  • De jongste dochter Rozetta werkt als verpleegster. Ze vertrekt in 1926 naar Aalten en wordt vandaar met haar man Robert Fuldauer en hun drie kinderen naar Auschwitz gedeporteerd en vermoord.

Vijf kinderen van David en Sara blijven in Borne wonen, in het ouderlijk huis aan de Koppelsbrink, allen als vrijgezel. Het zijn Salomon, Henriëtte en Kaatje, en Dolf en Gezina (Sientje). Hun situatie wordt hieronder beschreven.

3.1 Salomon, Henriëtte en Kaatje van Gelder

Salomon, Henriëtte en Kaatje blijven ongehuwd en wonen aan de Koppelsbrink, naast de klopjeswoningen. Salomon doet in manufacturen, hij gaat ‘met het pak op de fiets’ de boer op of staat op de markt met tweedekeus goed van Spanjaard. Ze hebben ook een winkel in manufacturen, die ze op 1 november 1941 sluiten op bevel van de Duitsers. Voor de oorlog heeft hun broer Aron/Dolf ook een slagerij in dit pand. In de oorlog wordt Salomon met zijn twee zussen naar Vught gebracht, en daarna naar Westerbork. Salomon en Henriette worden op 11 mei vanuit Westerbork naar Sobibor vervoerd en daar direct na aankomst vergast. Kaatje ondergaat twee weken later hetzelfde lot.

Afb. 16: De klopjeswoningen, met daarachter de woning en winkel van de Van Gelders

3.2     Dolf en Sientje van Gelder

Broer en zus Aron en Gezina, oftewel Dolf en Sientje, wonen bij elkaar. Dolf was paardenslager, en hij wordt vaak genoemd in de interviews:

Aron had een hondenkar en hield wedstrijden met die van Kleissen. Dolf en Kleissen dan, liggend in de kar. Aron was bepaald niet stom. Je ging samen wel eens uit en dan haalde je hem op. Ook op sabbat. Dan gaf hij niet thuis. De zuster zei dan dat hij aan het bidden was, maar als je naar binnen ging, zat hij een visje te eten!… Dolf-van-de-Fluitjör, dat was een fijne Jood…via een omweg bracht hij vlees naar arme mensen… Dolf was een goede vriend van huisarts Stomps. Hij had een gevoel voor humor dat de huisarts – naar eigen zeggen – erg aansprak… Dolf en Sien zijn voor de oorlog gestorven. Sien woonde bij Dolf in. Ze waren orthodox… Dolf was een paardenslager. Hij was de koster van de Jodenkerk. Sientje was de baas. Zij ging iedere dinsdag over het spoor geld halen. Ze verkochten daar het paardenvlees aan de Drenten.
Bron: Interviews Jaap Grootenboer.

Ze overlijden rond het begin van de oorlog en liggen in Borne begraven.

Afb. 18: Dolf en Sientje met Hugo Lievendag, die voor hun het vlees rondbracht

[1] http://www.joodsmonumentmeppel.nl/families/gelder-b/gelder-b.html

[2] Het Digitaal Monument voor de Joodse Gemeenschap in Nederland, een Monument op internet om de herinnering levend te houden aan alle mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de Duitse bezetting als Joden zijn vervolgd en die de Sjoa niet hebben overleefd.

[3] Van deze tak van de familie bestaat een stamboom