Auteur: Marlies Gruijters-Mulder
Borne, mijn geboortedorp. Ik ben er geboren en getogen, net als vele generaties voor mij. Zij bleven het mooie dorp trouw, leefden er hun leven en gaven hun tradities door. Ik ging naar Brabant, leef er mijn leven, maar de tradities van mijn oude dorp mis ik. Heimwee….
Soms kom ik er nog, wandel langs de straten van mijn jeugd en verzink in mijmeringen. Het Meijershof, waar mijn grootmoeder vandaan kwam, de plattebuiskachel in de keuken, de geur van mest en melk in de schuur, eikels rapen in het Rientjesbos voor de varkens van oom Casper, Popping die met zijn koe van huis naar de wei liep.
Natuurlijk is Borne nu een ander dorp geworden. De 21ste eeuw is ook hier begonnen. Maar er zijn nog heel veel herkenbare plekken tot mijn grote plezier. Ik liep over de Koppelsbrink, bij fietsenmaker Meijer de hoek om, en daar waren dan de klopjeshuizen: donker, verwaarloosd, spookachtig. Ik gluurde naar binnen. Wie zou daar toch wonen? Niemand, het onkruid schoot aan alle kanten hoog op. Een beetje bang liep ik maar vlug door naar de oude pastorie van oudoom Tony Rientjes, waar de geur van gedroogde appeltjes me verwelkomde. Op de terugweg moest ik nog even kijken. Echt niemand te zien!
In onze familie werd wel eens over de klopjes gesproken. Een van hen zou in onze stamboom voorkomen. Het bewees maar weer eens uit wat voor goed katholiek nest wij kwamen! Daar moesten we trots op zijn. Maar was dat echt zo? Het boekje van J.J. Grootenboer, Grote Sien en kleine Sien(1), gaf uitkomst. Hij schrijft: van een van de kwezels van Borne is bekend, dat zij zich als volgt uitdrukte: de bötte dee verrotten möt, möt men nich opsieren. (Swanebett’n kloppe) Swanebett’n is de bijnaam van onze familie. Van mevrouw Riet Sanders-Roetgerink hoorde ik dat de huisjes rond de tweede wereldoorlog toch nog bewoond werden. Als zij op haar lange tocht van het Hesselder naar school liep kreeg ze soms wat te drinken van de mensen die er woonden. Een alleenstaande man die zijn koe weidde aan de achterkant van de huisjes en twee heel kleine vrouwtjes die zelf wel klopjes leken gaven haar limonade.
Ik heb een poging gedaan de huisjes in klei na te maken. Ze staan nu te pronken in mijn kamer en houden de herinnering aan Borne vast. Ik geniet ervan.
Valkenswaard, Marlies Gruijters-Mulder (1947)
Noot
[1] Grootenboer,J.J. Grote Sien en kleine Sien; klopjes in Twente. 1979. Pag.29
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar inhoudsopgave 2019-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)