Boorn & Boerschop 2009-03: Borne in vorige eeuwen;…..zoo ’t schijnt van merkelijk meer aanbelang dan Hengelo

Auteur: Gerard A.B. Nijhuis

De 19de eeuw was de eeuw van de industriële revolutie. In Europa vonden in diverse steden in de tweede helft van die eeuw wereldtentoonstellingen plaats om de technische vooruitgang op voornamelijk het gebied van de nijverheid en landbouw, middels demonstraties te laten zien. Ook in Nederland werden in diverse steden talloze expo’s gehouden over de meest uiteenlopende onderwerpen.

Een tentoonstelling over Overijssel

Zo werd van 18 augustus tot 22 oktober 1882 in Zwolle een “Geschiedkundige Overijsselse tentoonstelling” op poten gezet om het verleden van Overijssel in beeld te brengen. De Vereniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis (VORG) nam op 18 maart het initiatief en de leiding om een expo te organiseren “waarop althans het voornaamste wordt bijeengebracht, wat kan dienen tot opheldering der geschiedenis van Overijssel”. Ook Overijssel heeft “zijne eigene belangwekkende geschiedenis”, dit naar voorbeeld van meer steden in Nederland. De VORG achtte het van belang dat een zo juist mogelijk beeld van het verleden werd verkregen en dat middels voorwerpen te tonen. Men beoogde hierbij, dat naast het lezen en interpreteren van archiefstukken, het zien van voorwerpen een juiste voorstelling van het verleden zou geven. Ongetwijfeld zal het feit hebben meegespeeld dat een groot deel van de bevolking nog niet kon lezen en het zien van de voorwerpen aan het begrijpen van geschiedenis moest bijdragen. Deze bevolkingsgroep zou hierdoor een beter zicht krijgen op de maatschappelijke toestand van het voorgeslacht. Hiervoor wilde de VORG: huisraad, gereedschap, sieraden, kleding, meubelen en gebruiksvoorwerpen inzamelen. Het verleden zou als een spiegel moeten werken voor het heden (=1882). De expo moest nuttig zijn, de prestaties van staatslieden, dichters, schilders, wetenschappers en ambachtslieden moesten als een inspiratiebron voor het huidige geslacht dienen. Het bovenstaande werd niet met enthousiasme ontvangen. Er werd getwijfeld of de expo wel voldoende bezoekers zou trekken en dat medewerking te wensen over zou laten.

Correspondenten

In diverse dorpen en steden in Overijssel en diverse grote steden in Nederland werden correspondenten aangezocht en benoemd. De VORG probeerde via deze correspondenten bij gemeenten, stichtingen, kerkelijke besturen en particulieren voorwerpen beschikbaar gesteld te krijgen. Niet alle gemeenten echter werden aangeschreven. Geeft dit aan dat de VORG zelf niet goed op de hoogte was van de geschiedenis van de dorpen en steden? Zo werden o.a. Borne en Denekamp niet aangeschreven, omdat men in Zwolle mogelijk van mening was dat in deze gemeenten toch niets geschiedkundigs of cultureels te vinden zou zijn. Toch werd een drietal “Boornsen” benaderd via de Hengelose wethouder J. van Alphen. Deze stelde zich beschikbaar als correspondent voor Hengelo.

Afb. 01: Deel van een krantenbericht in de Tubantia van 29 april 1882 over de op handen zijnde tentoonstelling

Vanaf april 1882 zijn er kladaantekeningen van vergaderingen en brieven van de opgerichte commissie(1) bewaard gebleven, waarvan N. A. Cramer de secretaris was.

In dit artikel wil ik de stukken die over wat inwoners van Borne zouden kunnen bijdragen, aan de orde laten komen. In het Bornse archief zijn over deze expo geen stukken aanwezig, omdat de Hengelose wethouder J. van Alphen heeft bemiddeld. Als er nog stukken zouden zijn, zullen deze in een eventueel familiearchief zitten.

Briefwisseling

In de eerste brief d.d. 15 april 1882 vanuit Hengelo staat dat de Hengelose wethouder Van Alphen graag als correspondent wil fungeren, “hoezeer ik ook vrees dat de oogst hier ter plaatse en in de omgeving schraal zal zijn. Ik wil wel naspeuringen verrichten”, schrijft hij, “maar wil graag weten over welke periode de commissie voorwerpen zoekt”. Direct de volgende dag krijgt hij antwoord vanuit Zwolle: ”Het is moeilijk een grens te trekken tussen wat wel of niet van belang is voor de geschiedenis. Bijzondere voorwerpen uit de eerste helft van deze eeuw kunnen wel belangrijk zijn”.

In zijn tweede brief van 25 april schrijft Van Alphen: “wat hier op te sporen zal zijn, zal beneden mijn geringe verwachtingen zijn”. Van Alphen geeft aan zich te verbazen over het feit dat op de lijst van correspondenten Borne ontbreekt. Hij schrijft dat Borne “in vorige eeuwen zoo ’t schijnt van merkelijk meer aanbelang dan Hengelo” is geweest. Bornsen als: “H. Dikkers, kantonrechter te Almelo en H. Meyling Gz. aldaar lid van een overoude familie” zouden “voorwerpen van eenig gewigt” kunnen leveren. De heer Meyling bezit een “aardige muntencollectie”. Ook de heer Knuijff, gemeente-ontvanger te Borne, moet zeker ook oude zaken bezitten”. Petje af voor Van Alphen -die in 1882 meldde- dat Borne belangrijker geweest is dan Hengelo. Dat het vertrek in 1868 van C.T. Stork vanuit Borne met zijn bedrijf naar Hengelo, voor Hengelo zo belangrijk kon worden, kon Van Alphen in 1882 niet bevroeden. Is hij echter vergeten dat er ook een “echt Huis” in Hengelo heeft gestaan? Dit lijkt niet op “blazen”, in de betekenis van “zich belangrijker voelen”. Zal deze wethouder niet voor de spotnaam “Hengeler wind” gezorgd hebben?

Op 15 mei volgt er weer een brief. Van Alphen schrijft dat de heer Meijling uit Borne hem meldde dat hij met enige andere personen de commissie zou laten weten dat zij “oudheden in hun bezit” wilden afstaan voor de expositie.

De tentoonstelling werd op 18 augustus geopend. De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 18 augustus bracht een zeer positief verhaal en kreeg daarmee landelijke publiciteit.
De toegangsprijs was in eerste instantie bepaald op ƒ 0,50. Op vrijdag en zondag zou men de helft moeten betalen. Na discussie werd het ƒ 1,– op werkdagen en ƒ 0,25 op vrijdag en zondag. NB: ƒ 1,– was wel 1½ dagloon van een arbeider en volgens critici was de ƒ 1,– nog te hoog voor de gegoede burgerij. Zeer opmerkelijk was dat kinderen beneden de leeftijd van 10 jaar niet werden toegelaten. Over het bijbrengen op jonge leeftijd van cultuur en geschiedenis gesproken!

De catalogus(2) van deze expositie bevat in totaal 3045 nummers. Meer dan de helft van de voorwerpen kwam uit particulier bezit. Niet bij elk voorwerp staat de eigenaar / inzender vermeld. Ook zijn er na het drukken van de catalogus nog voorwerpen verwijderd en andere toegevoegd. In de correspondentie is dit terug te vinden.
Met deze gegevens is wel te vinden welke voorwerpen wel of niet geplaatst zijn, maar dit kost uren aan onderzoek. De namen van de drie Bornsen staan er niet in. Zijn Van Alphens verzoeken dus vergeefs geweest? Zo is de vermelding van H.F. Schoemaker in Oldenzaal mogelijk een vergissing, omdat deze naam in Oldenzaal in die tijd niet voorkomt. Dit was echter wel het geval in Borne.

Op 22 oktober werd de expositie gesloten, na bezocht te zijn door ruim 11.000 betalende bezoekers. De vergadering besloot d.d. 16-10-1882 aan alle inzenders een verzoek te richten voorwerpen af te staan voor een op te richten “Museum voor Geschiedenis” met uit bruikleen afgestane voorwerpen. Er waren geen overdadige positieve reacties: toch werd het Geschiedkundig – Overijsselsch Museum opgericht en op 30-10-1883 geopend. Hieruit is het Provinciaal Overijssels Museum voortgekomen.

Noten

Geschiedkundig-Overijsselsche Tentoonstelling 1882, door J. Ten Hove in “Overijsselse Historische bijdragen 1988” blz 115-139)
1 Historisch Centrum Overijssel 181 / 312-319.
2 Historisch Centrum Overijssel 5A / 5680

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2009-03)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)