Boorn & Boerschop 2022-03: Een kaartje van de pastoor

Auteur: Herman Baartman

Pastoors hadden vroeger een warm contact met jongelui uit hun parochie die opgingen voor het priesterschap. Was een seminarist op vakantie, dan was een bezoek aan de pastoor een vanzelfsprekendheid. Sommigen rookten op de pastorie hun eerste sigaar. (Zo offreerde bij zo’n bezoek pastoor Scholten Reimer van de Theresiaparochie me er ook eens een. Ik zal een jaar of zestien geweest zijn toen. Zeg dan maar eens nee. Op de terugweg van de pastorie naar huis heb ik hem in de berm gemikt.)

Afb. 01:
Afb. 02:

Deze kaart is een uiting van dat warme contact. Hij is gestuurd door pastoor Frank aan twee seminaristen, Haafkes en Kuipers. De pastoor dankt hen voor hun felicitatie en spreekt de wens uit de dag te mogen beleven ‘dat u in de St Stephanuskerk uw 1ste plechtige H. mis opdraagt’. Zo’n kaart zet aan tot wat speurwerk. Wie waren die ‘fratres’? Wat was hun connectie? Is de wens van de pastoor uitgekomen? Wat is er van hen geworden?

Pastoor Frank

Ik richt bij deze zoektocht eerst het vizier op de pastoor. Johannes Henricus Arnoldus Frank, geboren in Groenlo (1883), trad in maart 1934 aan als pastoor van de Sint Stephanusparochie, waar hij vijf maanden later zijn zilveren priesterjubileum vierde. Menig notabele maakte deel uit van het huldigingscomité, zoals pastoor Scholten Reimer, zijn ambtgenoot van de Theresiaparochie, burgemeester Schaepman, dokter Panhuysen, wethouder Höfte en gemeenteontvanger Knuif. En dan was er ook nog een dagelijks bestuur met Schabbink als voorzitter – hij was ook voorzitter van het kerkbestuur – en meester Dijkhuis als secretaris. Om acht uur ’s avonds op zaterdag 18 augustus werd hij in een open koets, zo ging dat toen, afgehaald vanaf de Welemansbrug en trok men in optocht richting De Bleek waar de stoet werd ontbonden. ‘De R.K. Vereenigingen moeten om half acht bij voornoemde brug zijn’, aldus het bericht in het Overijsselsch Dagblad van 14/8. En dat waren er heel wat. Twentsch Dagblad Tubantia gaf een dag of wat later een nauwkeurige opsomming. Een stoet ruiters ging voorop en daarachter volgden: Rooms Katholiek Werklieden Verbond (R.K.W.V.), Kruisbond (ter bestrijding van alcoholmisbruik), Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersverbond (A.B.T.B.), Middenstandvereniging, Manlijke Parochianen, St. Vincentius, St. Caecilia, St. Catharinavereniging, Mariavereniging, St. Elizabethvereniging, Gymnastiek Vereniging “Borne 28”, Sportvereniging NEO, Missieclub Petrus Donders, St. Stephanus (scouting), Katholiek Jongeren Contact (K.J.C), Katholieke Jonge Vrouwen (K.J.V.), Katholieke Jonge Meisje (K.J.M) en vlak voor de koets met meneer pastoor de toen onontbeerlijke bruidjes (volgens het Overijsselsch Dagblad (van 18/8) waren het er honderd!). En achter de open landauer volgde een lange stoet auto’s met daarin onder meer familieleden en leden van kerk- en armbestuur. De dag daarop, de eigenlijke feestdag, droeg de jubilaris een plechtige hoogmis op, daarbij geassisteerd door zijn beide, eveneens zeereerwaarde broers, de een was pastoor in Heerenveen, de ander directeur van het Groot Seminarie Rijssenburg. De feestpredicatie werd verzorgd door zijn jongste eerwaarde broer, diocesaan directeur van het meisjesjeugdwerk in het aartsbisdom Utrecht (De Tijd; 21/8/1934). Johan was de oudste van dit kwartet. ‘s Middags was er een Plechtig Lof, en in de weiden van Schwering was er een feest voor ongeveer 800 schoolkinderen, waarschijnlijk alleen Rooms Katholieke. Ze marcheerden onder de tonen van de St. Stephanusharmonie in optocht van de St. Jacobusschool – de jongens – en van het St. Johannesgesticht – de meisjes – naar het feestterrein waar ze aangenaam werden beziggehouden met onder meer draaimolens en poppenkast. En ter afsluiting van de feestelijkheden trok die avond een lichtstoet, geformeerd opnieuw door diverse R.K. verenigingen, met lampions en fakkels door verschillende straten van het dorp naar de feestelijk verlichte pastorie. Het waren de hoogtijdagen van het Rijke Roomse Leven. En ook het verenigingsleven vierde hoogtij. Aan veel huizen wapperde de nationale driekleur, vergezeld hier en daar van de pauselijke wimpel in geel en wit. Elders hing de vlag halfstok, want diezelfde zondagmiddag werd Jacob Spanjaard ten grave gedragen. Het was een gedenkwaardige dag, die 16de augustus 1934 in Borne.
Pastoor Frank overleed in 1964. Dertig jaar lang was Johan Frank ‘de eerlijke en onverschrokken strijder voor zijn parochie die handelde uit een onwrikbare overtuiging en zonder te dingen naar de gunst der mensen’, aldus de tekst op zijn bidprentje. Uit het poststempel op de prentbriefkaart zou afgeleid kunnen worden waarmee de fratres hem gefeliciteerd hadden, maar dat is helaas niet duidelijk genoeg. Maar goede kans dat ze hem hebben gefeliciteerd met zijn zilveren priester-jubileum.

Frater Haafkes

De pastoor schreef aan de ‘fratres’ Haafkes en Kuipers. Fratres is latijn voor fraters, en frater was de aanspreektitel van die leden van een kloostergemeenschap die als novice dan wel als groot seminarist werden opgeleid voor het priesterschap. In dit geval gaat het om het klooster, annex groot seminarie, van de orde van de karmelieten in Merkelbeek (Zuid Limburg). Bij de karmelieten was het, evenals bij veel andere kloosterlingen, gebruik om met het aannemen van het habijt een kloosternaam te kiezen, altijd de naam van een heilige. Habijt en kloosternaam stonden beide voor een nieuwe identiteit. En zo veranderde Gradus Haafkes in Engelbertus Haafkes.

Afb. 03:

Gradus is geboren in Borne op 28 mei 1913 als zoon van Lambertus Haafkes (afkomstig uit Losser) en Grada Wolbert (afkomstig uit Weerselo). Gradus was de zevende in een rij van acht kinderen. De
vier oudsten zijn allemaal zeer jong overleden. Soms staat bij een geboorteaangifte vermeld dat vader Haafkes arbeider was bij het Tichelwerk, de steenbakkerij – het gezin woonde aan de Tichelweg – en soms dat hij voerman was, vermoedelijk dus bij het Tichelwerk. Gradus’ moeder overleed in 1933, zijn vader in 1946. Jongens die priester wilden worden verbleven na de lagere school zes jaar lang in een klein seminarie, een internaat met een gymnasiumopleiding, en daarna in een groot seminarie voor ‘de echte’ opleiding – filosofie, theologie, preken, liturgie etc. Tussen klein- en groot seminarie was er, althans voor wie intrad in een orde of congregatie, een jaar noviciaat, een jaar van spirituele vorming en van introductie in het kloosterleven. Aan het eind van dat jaar legde men de tijdelijke geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid af. Drie jaar later werden dezelfde geloften opnieuw afgelegd, maar nu voor eeuwig.
Het klein seminarie van de karmelieten was gevestigd in Zenderen. Daar hadden de karmelieten in 1855 het landgoed ‘het Hulscher’ aangekocht om er een klooster te vestigen (1) . De aankoop gebeurde in het diepste geheim, bevreesd als men was dat protestante boeren in de omgeving tegen de vestiging in het geweer zouden komen. De emancipatie van het rooms-katholicisme was nog maar net op gang in die dagen. Maar van dat gevreesde verzet was geen sprake. Dat men het oog op Zenderen had laten vallen was om in Twente de plaatselijke clerus te ondersteunen in de zielzorg, met name onder de arbeiders in de toen opkomende textielindustrie. In 1889 werd het College Sancti Alberti opgericht, een gymnasiumopleiding voor Rooms Katholieke jongens. Aanvankelijk had de school alleen externe leerlingen, woonachtig in de regio. Sommige leerlingen die verder weg woonden waren bij gezinnen in Zenderen in de kost. Maar in 1899 werd er een internaat gebouwd. Vanaf 1922 kreeg het College de functie van klein seminarie, een rol die het vervulde tot 1970 (2) . Twente is in de loop der tijd een vijver geweest waar de karmelieten met veel succes gevist hebben naar roepingen. Daarbij was ‘de Karmel’ vooral in trek bij het gewone volk. Zo ook bij Gradus Haafkes, zoon van een voerman op het Tichelwerk. In 1927 zette hij de eerste schreden richting priesterschap. Hij startte toen zijn gymnasiumopleiding in het toen net opgerichte klein seminarie. Na Zenderen volgde in 1933 het noviciaat in Boxmeer en daarna kwamen de zogeheten hogere studies in Merkelbeek waar hij op 14 juli 1940 tot priester werd gewijd. Een bericht in De Tijd van 10 juli 1940 vermeldt de namen van alle wijdelingen van het studiejaar van Engelbertus. Het zijn er vijftien, en acht van hen zijn afkomstig uit Twente.

En zo kon de wens van pastoor Frank in vervulling gaan. De Twentsche Courant van 16 augustus 1940 heeft er uitvoerig verslag van gedaan. Woensdagavond, 14 augustus, arriveerde de neomist per auto bij de Viersprong aan de Deldensestraat, waar hij werd opgewacht door pastoor Frank, zijn vader, de leden van het feest comité en veel belangstellenden. Agnes Morshuis, een van de twaalf bruidjes die het feest luister bijzetten, declameerde een feestgedicht, en daarna nam de jonge neomist, met zijn vader (zijn moeder was het jaar daarvoor overleden) en meneer pastoor plaats in een landauer en trok men, voorafgegaan door de bruidjes en de Sint Stephanusharmonie naar de ouderlijke woning aan de Tichelweg. Daar werd de jonge priester toegesproken door de heer Beld, voorzitter van de buurtvereniging ‘het Tichelwerk’. ‘U, Eerwaarde, hebt hier als kind gespeeld en zijt er opgegroeid en dankzij de goede zorgen van Uw brave ouders opgevoed in den dienst van God’. En of hij, de jonge pater, de buurt wilde gedenken aan het altaar, ‘opdat wij in vrede en liefde met elkander mogen leven’. Pater Engelbertus (na de priesterwijding was hij geen frater meer, maar pater) dankte op zijn beurt voor de hartelijke ontvangst en voor de belangstelling en het medeleven van de buurt tijdens zijn studietijd, waarna hij de neergeknielde menigte de zegen gaf. En de volgende ochtend droeg hij, geassisteerd door pastoor Frank, in de parochiekerk zijn eerste heilige mis op. De feestpredicatie werd uitgesproken door zijn neef, kapelaan Benneker(3) , de latere bouwpastoor van de H.Hartparochie in Hengelo.
In 1941 streek pater Engelbertus neer in Hoogeveen. De karmelieten hadden daar sinds 1905 een klooster dat gebouwd was met geld afkomstig uit de bierbrouwerij van de paters in Zenderen, brouwerij Het Hulscher, waar van 1880 tot 1920 de brouwketels in bedrijf zijn geweest. In 1945 werd hij daar benoemd tot prior.
Na de oorlog was hij als zielzorger enige tijd werkzaam in het kamp Westerbork waar politieke delinquenten verbleven. En vanaf 1948 was hij actief in een andere wijngaard des Heren, het apostolaat onder de Drentse woonwagenbewoners. Het was begonnen met een toevallig praatje met wat van deze mensen die een boer aan het helpen waren bij de aardappeloogst. Of de pater straks even mee wilde naar de wagen, die stond dichtbij. En daar, in de wagen, kreeg hij de vraag of hij een van de kinderen catechismusles wilde geven. Binnenkort zou het kind de 1ste H.Communie gaan doen, en het wist nog haast van niks. Kennelijk beviel het de pater en de ouders wederzijds, want na korte tijd breidde dit zich uit tot meerdere kinderen en meerdere kampen. En zo vond hij, met goedkeuring van kardinaal De Jong, zijn emplooi in de zielzorg voor deze groep mensen. Hij maakte er naam mee en werd een betrokken pleitbezorger voor het woonwagenvolk, zoals dat vroeger werd genoemd. In 1949 verzorgde hij in het Drents Katholiek Studiecentrum een lezing over deze bevolkingsgroep. Ons land, zo vertelde hij daar volgens de krant, telt in totaal zo’n 2600 woonwagens met een zielenaantal van 12000. Of het hier alleen om katholieke zielen gaat vermeldt de krant niet. ’De meesten onder hen hebben maar weinig schoolkennis opgedaan, daar zij meestal zeer jong de boer op moeten met hun handel in vodden en oud ijzer, om zodoende iets te verdienen. Door spr. werd voorts belicht welke mogelijkheden er z.i. zijn, om in de verre toekomst deze mensen zover te brengen, dat zij medewerken aan het productieproces der gemeenschap’, aldus het Overijselsch Dagblad van 3 dec. 1949. Maar zoals dat geldt voor iemand die een gelofte van gehoorzaamheid heeft afgelegd, als van hogerhand besloten wordt over je domicilie en je werk, dan heb je je te voegen. In 1950 werd besloten dat hij zou worden overgeplaatst naar Mainz, zeer tegen de zin van zijn woonwagenparochianen. Een van hen toog naar Utrecht om de kardinaal – die daar zelf overigens niets over te zeggen had – te verzoeken ervoor te zorgen dat de pater mocht blijven. De kardinaal deed daar zijn best voor: ‘Van alle kanten hebben Wij niets dan lof gehoord over zijn ijver en zijn tact’. Maar het mocht niet baten, pater provinciaal – de hoge overste van de karmelieten – bleef bij zijn besluit. En zo verhuisde pater Engelbertus Haafkes in 1951 van Hoogeveen naar het bisdom Mainz, waar hij werkzaam ging zijn in de reguliere zielzorg. Pater Nolte, de eerder genoemde hoge overste, zag daar een taak weggelegd voor de Nederlandse karmelieten. ‘’Aldus hopen wij op onze manier iets bij te dragen tot de geestelijke vernieuwing van ons nabuurvolk, dat geestelijk zo zwaar werd getroffen door het nazisme’, zo liet hij zijn Nederlandse confraters weten. In datzelfde jaar 1951 verliet hij de karmelietenorde, maar hij bleef wel als priester werkzaam, voortaan onder de jurisdictie van de bisschop van Mainz. In 1958 werd hij benoemd tot pastoor in Hungen, zo’n 45 kilometer boven Frankfurt. Daar was hij werkzaam tot 1973. Om medische redenen ging hij vervroegd met emeritaat, zestig was hij toen. Hij ging weer terug naar zijn geboorteplaats. Omdat hij geen lid meer was van de orde, nam hij niet zijn intrek bij zijn voormalige medebroeders in het klooster in Zenderen, maar vond hij in augustus van dat jaar onderdak bij zijn familie aan de Tichelweg. Hij overleed in 1976.
Hij was een man van orde en regelmaat. Zijn priesterschap kenmerkte zich door een diep respect voor de kerkelijke traditie, maar hij wilde ook graag bij de tijd blijven, en met grote belangstelling volgde hij de veranderingen in kerk en wereld. Door zijn lange werkzaamheid in het Duitse pastoraat had hij iets overgenomen van ‘die Gründlichkeit’. Zelf zeer gedienstig en hulpvaardig was hij voor de kleinste dienst of attentie al dankbaar’, zo lezen we op zijn bidprentje.

Frater ‘Kuipers’

Het kostte wat moeite om frater Kuipers op het spoor te komen. Met een naam als deze is een vergissing gauw gemaakt, en pastoor Frank had zich vergist. Op het kaartje had moeten staan: Kuijper. Simon Johannes Kuijper is geboren op 29 oktober in 1913 in Vinkeveen. De pastoor kende hen dus beiden, wellicht omdat ze tijdens een vakantie samen bij de pastoor op bezoek zijn geweest. Als de felicitaties waarvoor de pastoor hen dankte zijn zilveren jubileum in augustus 1934 betroffen, dan heeft dat bezoek misschien in de zomervakantie van dat jaar plaats gevonden en was het wellicht een kennismakingsbezoek van Engelbertus Haafkes aan de nieuwe pastoor van zijn parochie. Pastoor Frank was immers in maart van dat jaar zijn werkzaamheden in Borne begonnen.
Simon Kuijper startte in 1926 zijn gymnasiumopleiding in het klein seminarie in Zenderen, waar hij, evenals Gradus Haafkes, eindexamen deed in 1933. In dat jaar begonnen hij en Gradus het noviciaat in Boxmeer en ging Simon Kuijper voortaan als Paulinus Kuijper door het leven. Na Boxmeer deed hij enkele jaren filosofie in Merkelbeek en vanaf 1937 studeerde hij enige tijd theologie in Rome. Paulinus was waarschijnlijk een studiehoofd, maar in 1939 keerde hij wegens de oorlogsdreiging terug naar Nederland en hervatte hij zijn opleiding in Merkelbeek. Tegelijk met Engelbertus Haafkes en dertien andere jaargenoten werd hij op 14 juli 1940 tot priester gewijd en op 4 augustus droeg hij zijn eerste H. Mis op in Vinkeveen. Het pad van Gradus en Simon, alias Engelbertus en Paulinus, naar het priesterschap ging dus min of meer gelijk op. Mogelijk dat ze niet alleen confraters, maar ook bevriend waren, getuige hun gezamenlijke bezoek aan de pastoor.
Na zijn wijding assisteerde hij vanuit het klooster in Zenderen in parochies in de regio en was hij godsdienstleraar aan het Karmellyceum in Oldenzaal. Van 1953 tot 1958 verbleef hij in het karmelklooster in Nijmegen en vervulde hij de functie van secretaris van de Nederlandse karmelprovincie. Tevens was hij daar prior. Daarna is hij bijna 22 jaar werkzaam geweest in Wegberg, een plaatsje in de buurt van Mönchengladbach, waar eind jaren vijftig de Nederlandse karmelieten op verzoek van de bisschop van Aken de zielzorg op zich genomen hadden. Er was bij de Wegbergse parochianen aanvankelijk wel wat verzet tegen de komst van die Holländer, hoe moest dat immers met hun gebrekkige Duits op de kansel en in de biechtstoel, maar na korte tijd ebde dat weg, en al helemaal toen een van de paters in 1960 schutterkoning werd. Tot 1967 werkte hij er als kapelaan en daarna was hij als pastor verbonden aan het Sint Antonius ziekenhuis daar. Daarbij was hij vele jarenlang subprior van het Wegbergse karmelietenklooster. En nadat hij zoveel jaren achtereen zieken in hun laatste uren had bijgestaan, ‘musste er selbst ganz allein den Schritt ins Ewige Leben tun’, aldus de tekst op zijn bidprentje. Die stap zette hij op 1 maart 1979, geheel alleen dus. Hij is in Wegberg begraven.

Afb. 04:

Tot zover deze naspeuringen naar aanleiding van een oud kaartje van een Bornse pastoor aan twee karmelieten in Zuid Limburg. Ze lieten een glimp zien van de levens van drie werkers in de wijngaard des Heren, en van het Rijke Roomse Leven waar ze alle drie deel van hebben uitgemaakt.

Noten

  1. Voor informatie over de karmelieten is gebruik gemaakt van A. Jacobs (2017), Kroniek van de Karmel in Nederland; 1840-1970, Hilversum: Verloren. Veronica Kruijswijk, archivaris van de Nederlandse karmelprovincie, ben ik zeer erkentelijk voor haar hulp bij de reconstructie van de levensloop van de fraters Haafkes en Kuijper.
  2. Zie ook: H.W. Temmink (2000), Het Gymnasium Sint Alberti in Zenderen, Boorn en Boerschop, 10, nr. 1, p. 2-4 en
  3. J. Grootenboer (2009). Van Nazareth tot Nazareth; religieus erfgoed in Borne, Hengelo: Smit van 1876

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2022-03)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)