Boorn & Boerschop 2020-01: Oorlogsherinneringen – Uit het leven van Gerard Wensink (1906-1987). Deel 10 en Wie kent Geert Goethart?

Auteurs: Gerard Wensink (schrijver kroniek)/Leo Leurink (inleiding, noten en fotobijschriften)

Eerdere artikelen ‘Uit het leven van Gerard Wensink’ geven aan dat de wereldoorlogen, vooral de laatste, op hem een grote indruk hebben nagelaten. Reden dus om in dit slotdeel daarover nog niet eerder geplaatste memoires op te nemen. Tevens past het mooi in dit speciale bevrijdingsnummer van ‘Boorn & Boerschop’, bij de viering van 75 jaar vrijheid. Eerst staat hij stil bij zijn herinneringen aan de 1ste wereldoorlog in relatie tot de de oorlog van 1940-‘45, waarbij hij de schaarste aan levensmiddelen aanroert. Ook verhaalt hij over het vergaren van brandhout om de laatste (strenge) oorlogswinter door te komen. Afsluitend schetst Wensink beeldend de afgang en het einde van het Herenvolk.

Afb. 01

Donderdag 10 mei 1984:

Het is precies 44 jaar na de inval van de Duitse troepen in ons land. Heb zojuist via een TV uitzending beelden gezien van een werkonderbreking en protestdemonstraties tegen plaatsing van kernraketten in Nederland. Deelname 900.000 mensen. Verschillende sprekers voerden het woord. Toen ik alles zo zag en hoorde, moest ik opeens weer terug denken aan het begin van de 1e Wereldoorlog in augustus 1914. Ik was toen 8 jaar oud en sinds januari van het zelfde jaar opgenomen in het gezin van mijn pleegouders (Jan Schoemaker). Ook toen protesteerde men al tegen oorlogsgeweld. Men leurde met pamfletten en kranten en luidkeels klonk dan telkens de roep: “Koopt en leest de ‘De wapens neder’, prijs 3 cent !! Er is dus niet veel veranderd in de wereld, zou men zeggen. Maar dat is slechts schijn; gebruikte men vroeger vrijwel alleen conventionele wapens, thans is de oorlogsindustrie hoofdzakelijk ingesteld op massavernietiging met wapens die duizendmaal meer vernietigingskracht in zich bergen dan de atoombommen die vielen op de steden Hiroshima en Nagasaki op het einde van de 2e wereldoorlog en die Japan op de knieën bracht. Maar om op de 1e wereldoorlog terug te komen; ook toen was er schaarste aan levensmiddelen. Het meeste was alleen op distributiebonnen verkrijgbaar en dan nog maar mondjesmaat. De distributie begon met het registreren van voorraden in fabrieken, bij grossiers en winkelbedrijven. Mijn pleegouders, die naast een exportslachterij ook een kruideniers- en textielzaak dreven, ontkwamen daar ook niet aan. Ik herinner me nog goed dat zij op zekere dag bezoek kregen van burgemeester Von Bönninghausen. Hij wilde graag weten hoe het stond met de voorraad kruidenierswaren. Mijn pleegvader nam hem mee naar de zolder, waar zakken met suiker, rijst, meel en andere voedingsmiddelen stonden opgeslagen.

Afb. 02: Jonkheer E.J.J.S. Von Bönninghausen, burgemeester van Borne (1885-1925)

Sommige zakken waren helemaal, anderen maar half vol. “Veel te veel”, constateerde de burgervader. “Het meeste ervan moet ik in beslag nemen”. Dat wilde hij echter niet doen zonder een ambtenaar als getuige en daarom moest hij eerst weer terug naar het gemeentehuis. Maar hij was niet zo jong meer en moest alles lopend afdoen. Het zou dus nog wel even duren voor hij terug was. Ik kwam juist uit school toen mijn pleegvader zei: “Jong, goat gauw met noa ’n zoolder, iej mut miej effen helpen en dan ’n paar bosschoppen doon”. Wij naar boven en zei me het volgende: “Wat in de volle zäkke zit dat verdeelt wiej in ’n stuk of wat kleane buulkes, van ieder soort wat en dee breng ie noa de leu in de buurt. Bertha of Truus (zijn dochters) zult oe wa zeggen noa wee”. Wij aan het werk. Het resultaat was dat elke rond te brengen zak papieren zakjes bevatte met als inhoud de genoemde levensmiddelen. De grote lege zakken werden opgevuld met andere lege zakken, zodat ze even vol bleken te zijn als voorheen. Toen werden de 12 builtjes met de katrol naar beneden gelaten. Ik heb ze allemaal rondgebracht; de meeste naar grote gezinnen. Ik mocht de herkomst niet noemen, alleen maar: “Mondje dicht!” Het vervolg kreeg ik later van mijn pleegvader te horen. Zijn Edelachtbare was teruggekomen met agent Dijkslag, die alleen maar de voor verkoop toegestane hoeveelheden kon opnemen en voor de volle zakken, die slechts lege zakken bevatten, geen procesverbaal kon opmaken. Beide heren voelden wel dat ze waren beetgenomen, maar er waren geen bewijzen. Voor twaalf kinderrijke arbeidersgezinnen was het echter wel een buitenkansje!

Afb. 03: Duitse vrouwelijke militairen, ook wel Blitzmädel genoemd

Bomen zagen voor brandhout:

In het laatst van de oorlog hadden we ook gebrek aan brandstof. Kolen en turf kon je bijna niet meer krijgen en aan brandhout was ook moeilijk aan te komen. Tot ik op een goeie dag onze kolenboer Bernard Ellenbroek sr. Tegenkwam met een wagen vol eiken stammen en takken. Ik vroeg hem hoe hij daaraan kwam. “Oet Rientjesbos”, zei hij, “dat wördt heelmoal leug haalt”. Hij noemde een naam van iemand en zei “den viendt ’t wa good, ik heb ’t em zölf vroagt en hee zea ze haalt ’t miej toch allemoal vot; zoarg da’j d’r wat van met kriegt”. “Dus”, zei Ellenbroek, “goat er mer gerös hen en zeuk oew ne mooien dikken eeken oet, dan he’j wat te braand’n. Mijn vrouw en ik dus op pad met een kleine spaanzaag en een paar zakken om onder de knieën te leggen, want er lag sneeuw. ‘Rientjesbos’ lag midden in ‘n ‘Kleidiek’, tegenover de plek waar nu het repetitielokaal van het Stedelijk Orkest staat. We wilden echter niet in het bos zelf zijn, maar aan de zijkant ervan. Die kon je bereiken door direct achter de toenmalige spoorwegovergang, rechts een weide in te gaan (ook van Rientjes, Hengelo) tot aan de bosrand. Daar stonden langs de slootkant een paar hele dikke eiken. Aan de voet gemeten hadden ze een doorsnee van minstens 65 cm. We zochten de mooiste uit en begonnen te zagen. Mijn vrouw, met een zak onder haar knieën, op de wal en ik aan de weidekant in de sloot. Na ca. een uur zagen was het zover. De boom kwam met een geweldig gekraak, dwars over de sloot, in de weide terecht. Wat een knaap was het, een grote kruin, met heel veel dikke takken, we schrokken ervan. Wat nu? Mijn vrouw zei: “Laten we Hendrik Dirks, onze buurman, vragen”, die ons wel wil helpen; dan delen we samen en gaan morgenvroeg weer verder”. Buurman had er echter niet veel zin in. Hij had die dag bij boer Spalink (Twickelerweg) ook bomen gerooid en zijn bijlen en zagen daar achter gelaten. Hij durfde die niet te halen, het was spertijd en je mocht niet buiten komen. Hij wilde niet gepakt worden. Uiteindelijk stemde hij toch toe en hebben we de spullen opgehaald. Overal binnendoor gelopen en gelukkig niemand gezien. We spraken af dat we de volgende morgen bij het licht worden de boom in vervoerbare stukken zouden zagen en ze daarna naar huis te slepen. Maar toen we ’s morgens ter plaatse kwamen was er al iemand bezig onze boom van z’n takken te ontdoen. Toen we duidelijk maakten, dat hij er van af moest blijven werd hij kwaad. Na veel gedreig gaf hij toe en vertrok met zijn paard en wagen. Het zou toch wat moois zijn; hij had al een paar vrachten thuis en wij nog niks. We zaagden de stam daarna in stukken van ca. 2 meter en dikke takken eveneens. Maar nu kwam het zwaarste werk. Gelukkig was de licht besneeuwde weide hard bevroren, zodat we de stamdelen konden rollen tot aan de overweg. Daar tegenop ging moeilijker, maar toen we eenmaal over de rails heen waren rolden ze bijna vanzelf op huis aan. De dikke takken en het andere hout moesten we echter slepen. We hadden wel geluk, want van verre zagen we politie en landwachters (NSB‘ers) die alle mensen uit het bos joegen, dat bijna leeg was gekapt. Het was al ver in de namiddag toen we het karwei geklaard hadden. Op de stam na hebben we alles in brandhout gehakt. Ik kon er echter niet toekomen die mooie gave onderstam in stukken te zagen en heb hem toen maar overlangs in 4 stukken gespleten en die op onze hooizolder gelegd. Jaren later, toen het hout goed droog was, heb ik er o.a. een ligstoel van gemaakt. Die staat nu nog in onze woonkamer met twee losse kussens erin.

Afb. 04: Spotprent Een Nederlandse boerin schopt een Duitse militair over de grens. Verderop wordt een Duitse stad gebombardeerd.

Het einde van een Herrenvolk:

Zo triomfantelijk ze in mei 1940, met groot machtsvertoon, ons land binnenvielen, zo zielig en totaal verslagen vertrokken ze weer vijf jaar later. In kleine groepjes kon je ze voorbij zien trekken. Lopend of op alle mogelijke vehikels, zoals gestolen fietsen en kinderwagens, waarvan de kap was afgebroken, om de beurt voortduwend. Op een avond, ’t was al laat, kwam er bij ons een stel aan de deur. Ze vroegen om onderdak voor de nacht. Het waren een Duitse officier en een jonge vrouw, een zogenaamd ‘Blitzmädel’(1). Ze hadden met hun beiden op een fiets gezeten en waren doodmoe. We zeiden dat we geen slaapgelegenheid hadden en op de zolder alleen maar hooi. Oh, dat maakte hen niks uit, daar wilden ze ook wel slapen. We durfden hen niet te weigeren, want we waren nog niet bevrijd en de officier was bewapend en leek ons helemaal niet zo’n beste. Ze kropen dus in het hooi. ’s Morgens kwamen ze weer tevoorschijn. Eten hadden ze niet maar wel honger. We hebben ze dus maar een sneetje brood mee laten eten; veel konden we niet missen, dat begrepen ze wel, zoals het meisje zei. Ze bedankten ons en vroegen of we al iets gehoord hadden van het oorlogsgebeuren. We zeiden dat we bij geruchte vernomen hadden dat de Russen Wiener Neustadt bezet hadden. “Oh, mein Gott”, riep de vrouw, “Wiener Neustadt gefallen, da wohnen meine Eltern!”, en ze huilde. Daarna stapten ze op. Maar dat ging niet zo vlot, want de fiets was niet helemaal rijklaar. De kettingkast hing er los bij en de jasbeschermer schuurde langs de spaken. Ik zei hen toen, dat ze die dingen er beter af konden halen, wilden ze niet meer last krijgen. Dat vonden ze goed en heb het er netjes afgehaald. “Het past ook beter op mijn fiets”, bedacht ik. En toen vertrokken ze richting ‘Heimatland’.

Noten:

(1) Wehrmachthelferin was de benaming voor vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog dienden bij de Duitse Wehrmacht. In de volksmond werden zij vaak aangeduid als Blitzmädel. Ze werden o.a. ingezet als telefonist, telegrafisten, radio-operators, stenotypisten, kantoorassistenten en boodschappers. (bron: Wikipedia)

P.S.:

Rest mij nog, aan het eind van deze 10-delige serie, de kinderen Wensink hartelijk te bedanken voor het voor publicatie beschikbaar stellen van de veelal boeiende memoires van hun vader. (Leo L.)

Oproep: getuigen gezocht. Wie kent Geert Goethart?

Ondergetekenden, Bea Goethart , dochter van Geert Goethart en historicus Jos Grimbergen, zijn op zoek naar onderduikgegevens van Geert Goethart.
Hij was student medicijnen aan de universiteit van Groningen in het begin van de Tweede Wereldoorlog. Hij is in 1943 in het verzet gegaan. Op 12 juni 1944 is hij door de SD in Groningen gearresteerd vanwege het uitgeven van illegale kranten. In het beruchte Scholtenhuis in Groningen is hij “ondervraagd” en al snel afgevoerd naar concentratiekamp Amersfoort. Van daar is hij in september 1944 per trein naar Neuengamme in Duitsland vervoerd. Hij is er evenwel in geslaagd om in de buurt van Borne uit de trein te springen, en is in zijn kampkleding weggerend. Gelukkig is hij goede mensen tegen gekomen. Maar wij weten verder over zijn verblijf tot in april 1945 daar helemaal niets. Hij is al in 1953 overleden en heeft er niets over verteld. Onze vragen zijn nu: zijn er personen in Borne en wijde omgeving die iets herkennen van dit verhaal, of ooit ook maar iets gehoord of opgevangen hebben over hem? Het minste wat u (her)kent of weet is voor ons al belangrijk: een naam van mogelijke gastgezinnen of adressen waar hij gezeten kan hebben. Hierbij ziet U een foto van hem van vlak na de bevrijding.

Afb. 05

Voor hem is april 1945 ook een bevrijding geweest. Hij kon weer de medicijnen studie oppakken, trouwen en een kind krijgen.

Heeft u gegevens, meldt u deze dan, desnoods anoniem, aan de redactie van Boorn en Boerschop.
Wij zijn daar uiterst dankbaar voor. Bea Goethart en Jos Grimbergen

(–> naar PDF versie van deze publicatie)
(–> naar inhoudsopgave 2020-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)