Auteurs: Annette Evertzen en Annie Weusthuis
Op 20 november 2019 hadden we een interview met Ria Wienk-Janssen om naar haar oorlogsherinneringen te luisteren. Sinds 1974 woont Ria in Borne, haar man is in januari 2018 overleden. Haar verhaal gaat over Nijmegen, maar kreeg een onverwachts en bijzonder Borns einde.
Ria werd in mei 1933 geboren in Nijmegen, als jongste in een gezin met zes kinderen; de oudste drie jongens, de jongste drie meisjes. Ze scheelt op de dag af 10 jaar met haar oudste broer: ‘Toen hij uit school kwam, lag ik als zijn cadeautje in de wieg’. Ze woonden aan de Sint Annastraat, waar haar vader een verzekeringskantoor aan huis had. Ze was bijna zeven toen de oorlog uitbrak. Het eerste wat Ria zich herinnert is dat het spoorviaduct, vijf huizen bij hen vandaan, opgeblazen werd. Dit gebeurde door de Nederlanders, uit voorzorg. Ze was met haar moeder in haar slaapkamer en een schilderijtje – met daarop de veertien beschermengeltjes voor kinderen -, viel op de grond. Het glas brak. Haar moeder zei: ‘Het is oorlog’.
De oorlogsjaren waren angstig, spannend en onvrij. Soms fietste Ria mee met een broer of zus naar een boer voor rogge, boter, melk of eieren. Daar kregen ze altijd heerlijke pudding met stoofpeertjes. Ze ging gewoon naar school. In de laatste oorlogsjaren zat de oudste zoon ondergedoken bij familie in Leiden, de andere jongens zaten op een kostschool in Rolduc. Mannen en jongens werd op het eind van de oorlog geadviseerd niet naar de kerk te gaan. Diverse keren stonden daar bij de uitgang namelijk Duitsers om hen op te pakken voor tewerkstelling in Duitsland. Ria vertelt dat veel van wat er in de oorlog gebeurde, langs haar heen ging. Ze was nog een kind en haar ouders vertelden -gelukkig- niet alles aan hun kinderen. Als er overdag, maar vooral ’s nachts geallieerde bommenwerpers overkwamen die Duitse steden gingen bombarderen, moesten ze in de kelder schuilen wanneer het luchtalarm ging. Dat was altijd erg angstig maar iedereen dacht het dat noodzakelijk was om Hitler op de knieën te krijgen. Pas na de oorlog kwam het besef hoe vreselijk deze bombardementen moeten zijn geweest voor de vele burgerslachtoffers in Duitsland.
Vader naar Vught:
Vaders zaken gingen goed, misschien omdat hij veel molestverzekeringen tegen oorlogsschade verkocht. Er werd meer personeel aangenomen en de hele benedenverdieping werd kantoor. De familie verhuisde naar boven.Een van de personeelsleden was de aanleiding voor de arrestatie van Ria’s vader. Er werd namelijk door de Duitsers bij een opgepakt lid van een verzetsgroep een briefje gevonden met de namen van verzetsmensen die naar aanleiding van de aprilstaking 1943 op de Edese heide waren gefusilleerd. Dit briefje bleek door een typiste getypt te zijn op het kantoor van Janssen. Vader werd opgepakt en drie maanden in Vught gevangen gezet. In vergelijking met andere gevangenen had hij het er niet slecht. Hij vertelde nadien thuis dat je duidelijk kon zien dat de Joden veel slechter werden behandeld. Moeder en oudste zus Tiny brachten vader geregeld een pakket, met vooral eetbare spullen die bijeengebracht waren door familie en vrienden. Op zijn verjaardag zaten er zelfs sigaretten in. Ria en haar zus Thea hadden die gerold. ‘Ze waren wat los, maar toch heel lekker’ schreef hij in een brief naar huis. Hij maakte zich daarin ook zorgen om de hooikoorts van zijn vrouw.
De oom:
Oom Dolf Poelen, een neef van Ria’s moeder, zat bij het verzet. In de groep zaten verschillende politiemensen, maar ook een verrader. Deze man wist veel, hij had bijvoorbeeld de adressen waar Joden ondergedoken zaten. Hij moest daarom uit de weg worden geruimd. Omdat Dolf de enige was met een jong gezin, dook hij kort voor de aanslag met zijn gezin onder. De aanslag mislukte, de verrader werd wel neergeschoten maar niet gedood. De andere verzetslieden werden opgespoord en gefusilleerd. Oom Dolf overleefde. Dolf Poelen had een drogisterij. Toen hij moest onderduiken bracht hij zijn linnengoed onder op de zolder bij Ria thuis. Het goed was met zijn naam gemerkt voor de wasserij. De spullen waren goed verborgen in afgetimmerde kasten. Tijdens een huiszoeking in 1943 werden ze gelukkig niet opgemerkt. Het was spannend, zeker voor Ria’s ouders. De kinderen waren er niet van op de hoogte.
Het bombardement:
Ria schrijft:
Het was heel koud, die 22ste februari 1944 toen het ‘vergissingsbombardement’ van de Amerikanen op Nijmegen plaatsvond. Ik was tien jaar en zat in de vijfde klas. Om dat onze school aan de Groesbeekweg door de Duitsers was gevorderd, kregen we les in het gebouw van de Sint Vincentiusvereniging aan de Oude Stadsgracht. Daar tegenover stond een grote school met klooster van de zusters van JMJ (Jezus, Maria en Jozef). Klooster en kleuterschool kregen een voltreffer. Acht zusters en 24 kinderen werden gedood. Om twaalf uur liep ik met een vriendinnetje, al knikkerend in de goot, naar de tramhalte op de Burchtstraat, want wij gingen tussen de middag met de tram naar huis om te eten. Wij misten de eerste tram en toen ging het luchtalarm. Wij renden naar de halte en schuilden een uur lang in een winkel tot het sein ‘veilig’ klonk. Wij konden toen met de volgende tram mee. Maar na een paar haltes, bij het Kronenburgerpark, ging opnieuw het alarm. Iedereen vluchtte de tram uit en zocht een veilig heenkomen. Wij schuilden tegen een winkel op de hoek van een straat. Het sein ‘veilig’ kwam echter niet meer. Wij hebben daarna geschuild bij vrienden van de ouders van mijn vriendinnetje. Daar werden we in de gang op de trap gezet om niet te kunnen zien wat zich buiten afspeelde. Dat was heftig: handkarren en wagens met paarden ervoor trokken voorbij met gewonden, op weg naar de ziekenhuizen. Die route moest ik ook lopen naar de Sint Annastraat. Dat durfde ik niet, maar uiteindelijk kon ik met iemand meelopen en ik kwam om half vier thuis. Wat zullen mijn ouders ongerust zijn geweest, want die zagen dus die hele karavaan langs ons huis trekken. Wij hebben ontzettend geluk gehad, want de gemiste tram kreeg een voltreffer bij het station en in de tram na ons vielen ook veel doden. Uiteindelijk zijn ongeveer 800 mensen die dag of de dagen erna omgekomen. En de stad heeft drie dagen gebrand vanwege alle brandende kachels in de verwoeste huizen.
De schuilkelder:
In de eerste jaren van de oorlog diende het souterrain als schuilkelder. Bij een luchtalarm trommelde vader de kinderen uit bed en bibberend van angst en de kou zaten de zusjes dan op een bed dat in het souterrain stond. Later werd er een veiliger schuilkelder achter in de tuin gebouwd.
De kelder was ondergronds, je ging met een trap naar beneden. Van buitenaf leek het een dijkje. Hij was zes meter lang en zo’n twee meter breed. Aan weerszijden stonden banken. De kelder had een nood-wc, met daarboven een vluchtgat. Er stond ook een kast met wat voorraad en om spullen in op te bergen. Daarin lag ook Ria’s fotoalbum, dat haar dierbaar was. Omdat ze een diepe tuin hadden, vond Ria het altijd heel spannend om ’s avonds naar de schuilkelder te gaan. Ze stak haar hoofd naar buiten en luisterde of ze een granaat hoorde afschieten: als je het hoorde fluiten dan was het veilig, dan vloog de granaat over. Ze rende dan als een speer naar de schuilkelder, een afstand van zeker 60 meter en voelde zich pas echt veilig als ze er binnen was.
Vanaf 17 september 1944 werd er in Nijmegen drie dagen lang hevig gevochten. Gedurende deze dagen zat de hele familie Janssen, met oma, dienstmeisje, buren en kennissen overdag in de schuilkelder. In totaal verbleven er toen 21 mensen in de kelder. Moeder ging dan wel met het dienstmeisje het huis binnen om voor eten te zorgen. Ze herinnert zich nog de witte geëmailleerde emmer met de hutspot waarvan iedereen een ‘klets’ op zijn bord kreeg. De buurman die dominee was, werd gevaagd om voor te gaan in het gebed. Nadat de stad op 21 september bevrijd was en frontstad werd, heeft het gezin meerdere maanden in de schuilkelder geslapen, tot het voorjaar van 1945. Overdag verbleef men in huis. In de schuilkelder werden planken dwars over de banken gelegd en daar bovenop matrassen. Daar sliep de familie Janssen, compleet met oma en een dienstmeisje.
De bevrijding en frontstadperiode:
Nijmegen werd op 21 september 1944 bevrijd. De Amerikaanse parachutisten waren op 17 september geland bij Groesbeek en liepen naar de bruggen om die veilig te stellen. Ze kwamen ook door de St. Annnastraat. Gewapende soldaten liepen er van boom tot boom. De ‘moffen’, vooral jonge mannen, leden van de Hitlerjugend, belden op de vlucht aan bij verschillende huizen in diverse straten in de buurt van de brug en staken die huizen in brand als de bewoners naar buiten gekomen waren of niet open deden. De Duitsers staken de Waalbrug over en probeerden die op te blazen, wat mislukte. Later lukte het duikers die onder water springstof aanbrachten wel om de spoorbrug op te blazen, maar de verkeersbrug bleef overeind. Na de bevrijding werd het alleen maar erger, benadrukt Ria. Ze was in die tijd ontzettend bang. Nijmegen was dan wel bevrijd maar de Duitsers bleven de stad bestoken met bommen en granaten. Heel Nijmegen zat vol met geallieerde soldaten en oorlogsmateriaal. Er waren meer militairen in de stad dan Nijmegen inwoners had. Hun voertuigen stonden vaak in dubbele rijen langs de straten. Als burger waagde je je zo weinig mogelijk buiten. Soms moest je wel de straat op, maar je wist nooit of je dat zou overleven. Het risico van granaatinslagen was altijd aanwezig. De frontlijn was slechts vijftien kilometer verwijderd van de stad. De scholen waren gesloten. In november en december vlogen de V1’s en V2’s over en dat was een heel nieuw geluid. Ria herinnert zich de periode van 21 september 1944 tot maart 1945 als de ergste periode van de oorlog. In het najaar waren enkele winkels soms gedurende een paar uur per dag open. De voorraad was echter zeer beperkt. Het eten was op de bon. Soms kregen ze ingeblikt eten van de militairen. In februari werd het gewone leven weer voorzichtig opgepakt. De scholen gingen enkele uren open en het openbare leven kwam weer op gang. Na de bevrijding vielen er nog eens zo’n 800 doden. In Ria’s familie had iedereen het gered, maar in de vriendenkring waren verschillende doden te betreuren, vooral door de bom op de kleuterschool. Met de bevrijding van heel Nederland werd overal in de stad gedanst en gefeest, maar dat herinnert Ria zich niet, wel weet ze nog dat ze zei dat ze nooit meer bang zou zijn voor onweer: dat stelde niets voor vergeleken met de bombardementen en de granatenregen.
Jack verloor zijn hart aan Nederland:
Tijdens de hongerwinter in januari, zaten Canadese soldaten in een garage waar Ria’s vader altijd zijn auto parkeerde. Het was er koud en vochtig. Haar vader nodigde de soldaten daarom uit om in zijn huis te slapen. Hij sliep zelf met zijn gezin in de schuilkelder. Een maandlang hadden ze daarom zeven militairen in huis, die waren geselecteerd door hun meerderen op hun nette gedrag.
Een van hen, Jack, kon mooi pianospelen. Jack raakte verliefd op Thea, het oudere zusje van Ria. Maar dat was niet wederzijds. Bovendien was Jack getrouwd. De kinderen noemden hem ‘het hondje’ omdat hij Thea overal achterna liep. Als hij haar uitnodigde voor feestjes en zij niet kon weigeren, vroeg ze haar broer om ook mee te gaan. Na de oorlog kwam Jack nog geregeld terug. Hij logeerde dan bij Thea, die inmiddels getrouwd was met Jan. Jack liet Jan geregeld weten hoeveel geluk die had met Thea als echtgenote: ‘You are lucky, Jan’. Op een gegeven moment namen Ria en haar man Herman Jack over en lieten hem, en later ook zijn familie, veel van Nederland zien. Zij hadden er minder moeite mee dan Thea. Jack was graag in Borne en verzuchtte dan dat hij in de prachtige tuin van Ria en Herman begraven wilde worden. In 1995 – vijftig jaar na de bevrijding – kwam hij weer over voor het bevrijdingsfeest. Hij kwam met Clarence, een andere veteraan, wiens dochter met de zoon van Jack was getrouwd.
Dit stel was met de vaders meegekomen naar Nederland. Ria en Herman bezochten met de Canadese gasten bevrijdingsfeesten in Nijmegen, Arnhem, Leeuwarden en natuurlijk Apeldoorn waar de grote parade van de veteranen plaatsvond. Het jaar erop nodigden beide veteranen Ria en Herman uit om naar Canada te komen. Nu werden zij in de watten gelegd. In 2000 kwam Jack voor de laatste keer in levende lijve naar Nederland met zijn kinderen en kleinkinderen, hij zat toen al in een rolstoel. Het jaar erop belde zijn zoon Peter naar Borne. Jack lag op sterven en Peter wilde graag de laatste wens van zijn vader in vervulling laten gaan. ‘Kon hun vaders as naar Nederland?’ Dat zagen Ria en Herman niet zitten, zij wilden Jack niet in hun tuin. Er werd een compromis gevonden: een beetje van zijn as werd naar Nederland gestuurd. De as zat in een kleine bronzen ’coffin’ (waarvoor belasting betaald moest worden) en ging vergezeld van officiële papieren. Ria heeft de ‘coffin’ ter bescherming in een plastic doosje gedaan, voordat die in de tuin werd begraven. Herman plantte een buxushaagje om het graf en zette er een ‘maple leaf’, een Canadese esdoorn, bij. Maar na een jaar of tien begonnen Ria en Herman te twijfelen: ‘Wat moeten we met Jack?’ Wat als zij niet meer in het huis zouden wonen? Er werd contact gezocht met de Canadese begraafplaats in Holten, een stukje Canada in Nederland. Na wat heen en weer gepraat – want Jack was niet tijdens de oorlog gesneuveld – ligt hij nu op die begraafplaats, in een naamloos graf, onder een Canadees dennenboompje. Zijn kinderen kregen een foto met beschrijving van de plek.
(–> naar PDF versie van deze publicatie)
(–> naar inhoudsopgave 2020-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)