Auteur: Hans Nijhof
Verhalen van Bornenaren die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt zijn er talrijk en er zijn beslist nog wel tachtigers in Borne over wie een fors boek met hun belevenissen geschreven zou kunnen worden. Al die ooggetuigen beleefden de oorlogstijd in hun kinderjaren. Van twee van hen was me bekend dat zij ondanks hun toen nog jonge leeftijd de oorlogsjaren volop hebben beleefd: mijn oudste broer Bennie en zijn klasgenoot Hennie, jaren later voor langere tijd de buurman van mijn schoonouders en een goede bekende van de familie. Tijdens een bezoek bij Hennie ging het gesprek al snel over de oorlog en hoorde ik veel van zijn verhalen die in 2009 al zijn vastgelegd door Leo Leurink in Boorn & Boerschop, onder de titel “In gesprek met Hennie Egberink, herinnering aan de Tweede Wereldoorlog”(1).
Nog niet zo lang daarvoor had ik enkele door mijn broer geschreven verhalen over zijn oorlogservaringen gelezen. De overeenkomst in de strekking van de anekdotes van beiden was opvallend. De kracht van de herinneringen van de toen nog jonge knapen is na meer dan zeventig jaar na de bevrijding frappant, alsof de gebeurtenissen nog maar pas hebben plaatsgevonden.
Klasgenoten
Bennie woont met zijn ouders, jongere broer, zusje en opa aan de Azelosestraat, letterlijk en figuurlijk onder de rook van Spanjaard. In 1941 wordt nog een zusje geboren. Bennie’s vader verdient de kost als vrachtwagenchauffeur bij het distributiecentrum van Haka in Hengelo. Na de oorlog de Coöperatie, een inkoopcombinatie voor kruideniers. Om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz moet vader onderduiken en niet lang daarna het hele gezin, om mogelijke represailles te ontlopen en niet in de laatste plaats omdat hun buurman de Duitser Otto Selbach is, de secretaris van Franz Peter Reible die de leiding heeft over de door de moffen geannexeerde fabriek van Spanjaard.
Hennie en Bennie zijn klasgenoten van de Jacobusschool aan de Oude Almeloseweg. Ze zijn van dezelfde leeftijd, geboren in 1934 en rond de zes jaar oud als de Duitsers Nederland binnenvallen.
Begin van de oorlog
Er is oorlogsdreiging en het zijn onzekere tijden. Dan verschijnen op 10 mei 1940 de Duitsers in de Bornse straten.
Als Bennie in de ochtend van de tiende mei wakker wordt van een onbekend ronkend geluid in de lucht, grote vliegtuigen over ziet komen en een aantal korte maar hevige explosies hoort, haast hij zich naar beneden. Opa ligt op één knie voor de radio. Moeder vertelt hem met tranen in de ogen dat is gebeurd waar ze al bang voor waren, het is oorlog. Met de schort in haar handen veegt ze langs haar ogen en neus en zegt dat door de radio is omgeroepen dat de Duitsers op verschillende plaatsen ons land zijn binnengevallen. Ook in Borne is de oorlog begonnen. Bennie bekijkt met buurjongen Johan vanaf een mestbak de door de Bornerbroeksestraat trekkende colonne van allerlei vreemde legervoertuigen en de vrachtwagens met daarop soldaten met helmen op en hun geweren tussen de knieën geklemd. Als de lange stoet voorbij is getrokken, wordt het stil.
Gevaar vanuit de lucht
Vijf jaren bezetting zorgen ervoor dat het leven compleet op de kop wordt gezet. Een tijd, waarin het soms lijkt alsof je meegetrokken wordt in een groot avontuur, maar niet zelden wordt geconfronteerd met angst, spanning en gevaar. Onverwachte bombardementen blijven Bennie heel goed bij, maar ook een enkel luchtgevecht dat vanaf de Azelosestraat gevolgd wordt. Bij de familie Sellbach klinkt luid gejuich als na een zenuwslopend luchtgevecht de Engelse piloot brandend uit zijn toestel wordt geworpen. Vader kan zich niet inhouden en bijt van zich af: ”Buurman, ik dach dat den Engelsman ok een meanske is net as wie alle-moal.” “Hoal oe stil”, sist moeder, maar de boodschap is overgekomen en wordt, gelet op de ijzige stilte die volgt, zeker niet in dank afgenomen.
Bennie beschrijft het gevaar vanuit de lucht in meerdere van zijn verhalen, zoals de bombardementen op de Spanjaardswijk en bij ‘Piggenjaan’(2) maar vooral dat van 28 februari 1943. Er vallen drie bommen in de Wensinkstraat en één op de hoek van de Kanaalweg en de Oude Deldensestraat. Drie Bornenaren worden op slag gedood, drie raken zwaar gewond en één van hen overlijdt later in het ziekenhuis in Hengelo. Vanwege een niet geëxplodeerde bom in de Kanaalweg, worden alle inwoners en omwonenden in een straal van 150 meter geëvacueerd. Als de bommen vallen is Bennie op weg naar zijn oma. Zij woont in de Kanaalweg, op nog geen honderd meter van de plek waar meerdere huizen aan de Oude Deldensestraat zijn verwoest(3).
Grootouders
Bennie komt vaak bij zijn oma, opoe, op bezoek. Op de avond mag hij met vader mee naar de Kanaalweg (4). Er staat iets te gebeuren waarvan hij tot dan nog geen weet heeft. Bij opoe thuis zitten een paar mannen te wachten en zijn tante schenkt koffie in die onaangeroerd op de tafel blijft staan. Tante gaat bij het raam in de voorkamer zitten en opoe vat post bij de keukendeur. Als Bennie zich hardop afvraagt waarom de koffie niet wordt opgedronken, is het antwoord dat, als er controle mocht komen, iedereen rond de tafel gaat zitten en dan pas koffie gaat drinken. De mannen zitten op de trap en kijken gespannen naar een bakelieten kastje dat Bennie’s oom ergens vanachter weckflessen met groenten en vruchten vandaan heeft getoverd. Na wat geknetter en gefluit klinkt opeens een stem: “Hier is Radio Oranje, de stem van strijdend Nederland……” Het feit dat hij met de volwassenen stiekem mag meeluisteren naar de berichten uit Londen, geeft hem een gevoel van opwinding en trots.
In mei 1943 moeten alle Nederlandse mannen tussen de 18 en 35 jaar zich melden voor de Arbeitseinsatz. Het verzet verspreidt cartoons met teksten als: ‘Meld je niet!’ of ‘Laat je niet pakken voor den donder! Wees een vent en duik onder!!’ Vader bedenkt zich niet en volgt het advies op. De vrachtwagen verdwijnt ergens in een boerenschuren vader duikt onder. Vanuit de boerderij van kennissen in ‘het Brook’ tussen Hertme en Albergen gaat hij een enkele keer ’s avonds in het donker te voet naar Borne om heel even bij zijn gezin te kunnen zijn, wat uiteraard niet zonder gevaar is.
Niet lang daarna is er een razzia in Borne en Bennie ziet de Duitsers aankomen, op zoek naar mannen voor de Arbeitszeinsatz. Plotseling staan er drie Duitse soldaten achter de woning aan de Azelosestraat. De jongste, een broekie nog, schreeuwt: ”Sind nog Männer im Haus?” Opa, in het geheel niet onder de indruk, doet alsof hij in de houding gaat staan en roept terug:”Jawohl!” En als de jonge mof zalvend vraagt: ”Und wo gute mann, sag mir wo…..”, antwoordt opa, zichzelf op de borst kloppend: ”Hier gute Mann, hier.” Dat moet hij bekopen met een klap van de geweerkolf, maar opa drukt de tabak in zijn pijpje wat steviger aan, neemt een trekje en negeert het opgewonden soldaatje volkomen. Om zijn gezicht nog een beetje te redden bijt de militair opa toe:”Ach du, du jämmerliche Alte” en verlaat met zijn dienstmakkers het huis. Naar vader, die ondergedoken zit, wordt in de consternatie niet gevraagd.
Jonge Helden
Bennie en zijn twee jaar jongere broer Hennie, trekken de stoute schoenen aan en besluiten het fabrieksterrein van Spanjaard wat nader te verkennen. Er staan op die dag geen wachtposten en de kleine Hennie waagt het om bij het schaftlokaal naar binnen te gluren. Hij komt terug met de boodschap dat de Duitsers feest vieren en met opgestroopte mouwen bier zitten te drinken. Daar zullen ze voorlopig geen last van hebben. Op hun verkenningstocht door een loods ontdekken ze de V1’s die hier worden afgemonteerd en later per paard en wagen naar de lanceerinrichting op het Tusveld worden gebracht. Het verbaast Bennie dat zo’n plaatijzeren geval met zulke kleine vleugeltjes helemaal naar Engeland kan vliegen. Broer Hennie is ondertussen naar wat anders aan het snuffelen. Olie, want dat kun je gebruiken voor de oliepitjes als de stroom weer eens is uitgevallen. Ze ontdekken een groot geel blik met de letters ‘Öl’ op het etiket. Maar zo’n vijf-liter-blik helemaal meezeulen naar huis is wel heel erg opzichtig en gevaarlijk. Ze besluiten het in de bosjes te verstoppen en eerst een jutezak van huis op te halen. Als moeder hoort wat de jongens van plan zijn waarschuwt ze dat ze moeten oppassen wat ze doen: “De moffen kennen geen genade.” Toch keren ze met een jutezak terug naar Spanjaard, want vader heeft ooit eens gezegd: ”Stelen van de mof is een weldaad.” Maar, helaas, de soldaten staan er weer, hun feestje is afgelopen. Het blik olie komt toch nog bij de broers thuis terecht, maar dan pas na de bevrijding.
Angst
De Hongerwinter heeft zich aangediend. De jongens hebben geen school meer en de Duitsers hebben bezit genomen van de Jacobusschool. Door gebrek aan transport wordt de voedselvoorziening in Nederland steeds nijpender. De Nederlandse autoriteiten krijgen het bij de Duitsers, na langdurig onderhandelen, uiteindelijk voor elkaar dat ondergedoken chauffeurs zonder repercussies weer mogen rijden. De wagens van Haka mogen ook weer de weg op. Vader krijgt een “Ausweis” en het hele gezin keert vanaf het onderduikadres aan het Hertmerbroek terug naar Borne. Vader’s vrachtwagen is nu voorzien van een houtgasgenerator. Een rit naar Leeuwarden duurt twee dagen en het gevaar van beschietingen vanuit de lucht ligt voortdurend op de loer. Vader laat daar ná de oorlog soms wat over los en Bennie begrijpt dan pas de voortdurende angst van zijn moeder. Inderdaad is vader een aantal keren beschoten geweest. De kogels die hij bewaard heeft, vormen het bewijs. Zoals van die keer dat hij de vrachtwagen uitspringt en dekking zoekt terwijl kogels het dekzeil van de laadbak doorzeven en vervolgens gesmoord worden in de opgestapelde zakken zout. Dan pas hoort Bennie dat zich onder die zakken een lage kooiconstructie bevond waarin joden of verzetsmensen konden liggen als ze naareen onderduikadres moesten worden vervoerd. Maar Bennie’s eigen grootste angst beschrijft hij later in een van zijn verhalen: ‘Bommen op Borne’.
De trein
Door de hevige gevechten in het zuiden van het land komen Roermond en omgeving in de frontlinie te liggen en moeten worden ontruimd. Een gedwongen evacuatie richting de noordelijke provincies is het gevolg voor de bewoners. De lange en barre treinreis wordt menigmaal onderbroken en de meer dan 3000 evacués kunnen even op adem komen als ze de trein mogen verlaten. Zo ook in Borne op 8 februari 1945. De Bornenaren staan de ongelukkigen al op te wachten.
Vader en moeder nemen een ouder echtpaar uit Swalmen en hun dochter met twee kinderen, een jongen en een meisje, mee naar huis. Het meisje is ongeveer van Bennie’s leeftijd.
De man, een zwaargebouwde kerel met een diepe basstem draagt ondanks de kou alleen een blauwe kiel met daarover een lederen schootsvel. Hij vertelt dat hij smid is en zo vanachter het aambeeld vandaan is gehaald. Hij rilt, van de emotie en de kou. Moeder geeft hem een oude dikke schipperstrui van vader. Die mag hij houden. Dankbaar neemt de smid de trui aan. In ruil daarvoor krijgt vader het schootsvel. Bij het aantrekken van de trui zwaait de arm van de smid onverwacht omhoog en amputeert daarbij een hand van het flink uit de kluiten gewassen Heilig Hartbeeld dat in de kamer staat. De smid weet niet hoe hij zich moet verontschuldigen. Niet nodig, de hand wordt er later met lijm wel weer aangezet. Een paar dikke pillen roggebrood met reuzel doen het voorval al snel vergeten en het afscheid aan het einde van de middag is allerhartelijkst. Als na de oorlog de visite wel eens vraagt hoe het komt dat de hand van het beeld er nogal gehavend uitziet, zegt vader: ”Dat heeft de smid gedaan.” Waarop verwonderd wordt gereageerd met: ”Zoiets laat je toch niet door een smid repareren?”
De bevrijding
Er komt iemand in burgerkleding, met een geweer, gehurkt onder het raam zitten. “Ik zie ze niet meer, ze zijn verdwenen, kom op”, hoort Bennie hem zeggen. De man loopt gebukt schuin de straat over, gevolgd door twee andere mannen. Vader herkent het drietal. Ze zijn van het verzet. Zouden de moffen weg zijn? Hoewel moeder hem probeert tegen te houden, rent vader de straat op. Na enkele minuten is hij, hijgend van het rennen, alweer terug. “Ze zijn er. Ik heb de Tommies met eigen ogen gezien. Ze staan bij de villa.” (het Witte Huis) Moeder begint luid te snikken. Ze zijn bevrijd en Bennie gaat de straat maar eens op, kijken of de Tommies inderdaad zoveel chocolade en andere lekkernijen hebben meegebracht als voor de bevrijding al werd aangekondigd…….
Daags na de bevrijding
Er staan veel mensen te dringen voor het hek van de Boerenbond. Daar worden de moffenvrienden, NSB’ers, kaalgeschoren liefjes van Duitse soldaten en collaborateurs bijeen gedreven. Er wordt gejoeld, geschreeuwd, gespuugd. Met sigarettenpeukjes wordt op de ‘gevangenen’ geschoten. Maar de baasjes die nu de held gaan spelen en verantwoordelijk zijn voor het oppakken van de ‘foute’ Bornenaren zijn niet bepaald zorgvuldig te werk gegaan. Ze weten het niet van elkaar, maar Hennie Egberink en Bennie moeten haast naast elkaar hebben gestaan terwijl ze kijken naar deze vertoning. Ze zien een man met een hoedje op, die ronduit vernederd wordt. “Mar ik heb toch helemoal niks doan”, hoort Hennie hem herhaaldelijk roepen. Bennie ziet dat hij met een hand langs zijn gezicht wrijft. Hij huilt. De groenteboer, ver voor de oorlog vanuit Duitsland naar Nederland gekomen was “ne goei’n kearl”, zegt Hennie. Bennie bevestigt dat de man nog Hollandser was dan de koningin en goedgeefs. Zo gaf hij moeder altijd wat extra fruit als ze in verwachting was. Opgepakt, simpelweg omdat hij nog niet was geneutraliseerd. Hennie: “Gelukkig hebt ze ‘m a gauw wier losloatn.”
Een levensles
Bennie weet dat het opgroeien in een hecht gezin belangrijk is om moeilijke omstandigheden het hoofd te bieden. Na de oorlog stort hij zich op de amateur-fotografie en zijn oog voor detail en nauwgezetheid komen hem goed van pas, zeker als hij zich beroepsmatig gaat specialiseren in diverse soorten weegapparatuur. De oorlogservaringen leren hem relativeren en hij weet dat de echte helden niet altijd degenen zijn die hoog opgeven van hun daden en zichzelf naar voren schuiven, maar de mannen en vrouwen die tijdens de oorlog veel voor anderen hebben betekend en daar zelf bijna nooit over spreken.
Hij bekijkt zijn ervaringen met de ogen van een fotograaf en legt ze vast in diverse verhalen als gewone Bornse jongen die de oorlog heeft meegemaakt.
Noten
- Boorn & Boerschop 2009, nr.2
- Café ‘De Zonnebloem’; even buiten Borne aan de weg naar Delden.
- De meeste bommen die op Borne vielen, kwamen niet uit vijandelijke vliegtuigen, maar werden afgeworpen door de geallieerden om wat voor reden dan ook, verkeerde inschattingen bij pogingen om de fabrieken in Hengelo plat te gooien, de veronderstelling dat men al boven vijandelijk gebied was of het lossen van de bommen omdat men in nood verkeerde.
- De Kanaalweg heet nu Dunantstraat. Opoe woonde op nr.12.
Bronnen
. Gesprekken met Bennie Nijhof en samenvattingen van zijn verhalen.
. Gesprekken met Hennie Egberink
. H. Noordhuis, Drs. G.P. ter Braak, Drs. M.F.S. Kienhuis “In Verdrukking, Verzet en Vrijheid”
. https://historiek.net/limburg en friesland verbonden door de oorlog
. Sociaal Historisch Centrum voor Limburg A.P.M. Cammaert “Tussen Twee Vuren”
(–> naar PDF versie van deze publicatie)
(–> naar inhoudsopgave 2019-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)