Auteur: Annette Evertzen
Mw. Dinie Gervink-Bruggink (geboren 1929) is opgegroeid aan de Ennekerdijk, tegenover de synagoge. Ze heeft nog veel herinneringen aan de oorlogsjaren en is bereid om die met ons te delen
De straat
De Ennekerdijk was een gezellige straat. De huizen hadden diepe tuinen waar veel groente verbouwd werd. Die werd dan weggegeven of onderling geruild. Als vader Bruggink om een praatje verlegen zat, liep hij vaak de tuin in. Daar was altijd wel ergens een buurman die daar ook zin in had. Toen de familie na de oorlog verhuisde, kon vader maar moeilijk wennen.
De familie had ook twee ‘sikken’, die werden mee uit grazen genomen naar het gras bij de watertoren.
De oorlog
De oorlog was een spannende tijd. Als oudste meisje – haar zusje was zeven jaar jonger – moest Diny de boodschappen doen. Ze heeft er verschillende herinneringen aan. Zo moest ze eens azijn halen bij het winkeltje van Veldhof (herberg ’t Schip), achter in de straat. Op de terugweg lette ze niet op en liep ze tegen een lantaarnpaal aan. Thuis kreeg ze ‘een schoer door de benen’.
Sigaren en sigaretten kocht je op bonnen. Ze ging er mee naar het kleine winkeltje Cremer, die zat aan de Grotestraat waar nu Deterd is. Als er om de bonnen gevraagd werd, deed ze soms alsof ze die al afgegeven had: ‘… En het was nog familie ook!’ Meisjes konden de straat op, al moest je wel oppassen voor de Duitsers. Ze zaten in de Ennekerdijk, in het St. Josephgebouw. Er was een type bij waar ze bang voor was ‘zo’n antiek vrömd keerlke, met nen bril’.
Oudere jongens waagden zich niet op straat. Ze konden worden opgepakt tijdens een razzia, om in Duitsland te gaan werken. Soms zaten de jongens voor het zolderraam om de straat te kunnen overzien. Kwam er een razzia, dan vluchtten ze via de tuin en de achtergangetjes de weilanden in, naar een hooiberg bij de brug naar Deurningen. Hield het gevaar aan dan sliepen ze soms op de deel van een boerderij tussen de koeien. Dinie: ‘Het was gewoon gevaarlijk als je jongens in huis had’. Het was voor de jongens angstig, maar ook avontuurlijk. Ze hadden veel te vertellen als ze weer thuis kwamen.
Soms moesten de jongens toch op pad, op voedseltocht naar aardappelen. Ze liepen helemaal naar Kloosterhaar. Moeder stond op de uitkijk en riep op een gegeven moment: ‘Ze komen er aan’. Van schrik liet Dinie, die de tafel aan het dekken was, alle borden vallen: ‘Geen borden meer, maar wel aardappels’. De oudste jongens werden opgepakt: Henk werd in Duitsland te werk gesteld. De oudste zoon Jan moest naar Rusland. Pas een half jaar na de bevrijding kwam hij totaal verwilderd weer thuis. Moeder schreef steeds in een schriftje de data dat ze iets van de jongens vernomen had. Ook andere gebeurtenissen schreef ze op, zoals de noodlanding van de piloot Taylor.
Duitsers zochten de huizen en schuren af op zoek naar fietsen. In de schuur was een hoog rek, waar normaal de fietsen aanhingen. Wat dat was, wilden de Duitsers weten. Een rekstok voor haar gymnastiekoefeningen, beweerde moeder. Ze herinnert zich nog een Duitse soldaat, die door zijn medesoldaten gestraft werd en een ander die ’s nachts de straat doorliep, steeds ‘Romenie’ roepend. Ook voor Duitsers was het geen fijne tijd, is haar conclusie.
Vader was werkloos in de oorlog. Als werkverschaffing kreeg hij van de gemeente een bijzondere taak. Bij de ingangen van het dorp waren versperringen geplaatst: grote cementen putringen die waren opgevuld met zand. Er was er bijvoorbeeld een in de Deurningerweg, iets voorbij de brug. Bij de versperringen brandde ’s nachts een olielamp, om mensen te waarschuwen. Het was zijn werk om die lampen aan te steken als het donker werd en ’s morgens weer te doven. Ook vulde hij de petroleum aan. Hij liep naar de versperringen met een grote petroleumkan op de rug. Dinie ziet het tafereel nog zo voor zich. Ze kan haar vader uittekenen: ‘Piep in de mond, hand’n in de tuk’.
Het was geen vetpot in de oorlog: het gezin van 12 personen (inclusief een neefje dat een weeskind was) moest rondkomen van 13 gulden per week. Een vrijgezelle oom kreeg alleen voor hemzelf 12 gulden
De Joodse bewoners
In de Ennekerdijk woonden veel Joden; je had een paapse en een joodse kant van de straat. De synagoge stond er, de Joodse school en het huis van rabbi Hes en zijn gezin.
In de Joodse school moesten de radio’s ingeleverd worden tijdens de oorlog. Daar stonden dan ’s nachts mannen bij op wacht. Dinie hoorde ze praten als ze in bed lag. Omdat de Joden op zaterdag de sabbat niets mochten doen, kwam Dinie wel eens bij Hes om het licht aan of uit te doen. Traditionele Joodse vrouwen moeten hun hoofd bedekken, bij onverwachts bezoek legde mw. Hes soms snel een boek of schrift op haar hoofd.
Grote snijbonen werden ook wel Jodenbonen genoemd, als je die naar Joodse buren bracht, reageerden die soms met: ‘Ah, oons leu bonen’. Met Pasen kregen de kinderen paasbrood van de Joden, die matzes vonden ze heerlijk.
Verderop in de straat woonde de weduwe Zilversmit met haar zoon Iwan. Ze was een echte dame, ‘deftig in houding’, maar aardig. Als ze ergens hulp voor nodig had, klopte ze bij Bruggink aan. In de oorlog bracht ze een grote zak suiker naar de familie Bruggink om voor hen te bewaren. Ze wisten toen al dat er slechte tijden zouden komen. Overigens wisten de muizen op zolder wel raad met die suiker.
Ondanks de spanning was het toch ook nog wel een gezellige tijd. Men probeerde zo goed mogelijk het dagelijks leven door te komen. Tot de oorlog in alle hevigheid toesloeg en de gevolgen, ook in Borne, steeds duidelijker werden…..
(–> naar PDF versie van deze publicatie)
(–> naar inhoudsopgave 2019-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)