Boorn & Boerschop 2019-01: Bommen op Borne

Auteur : Bennie Nijhof

Wakker geworden door het aanhoudende geronk van hoog overvliegende bommenwerpers lig ik naar het plafond te staren. Het monotone gebrom van de zware vliegtuigen wordt regelmatig onderbroken door het vinnige geluid van lichtere toestellen. Dat zijn jagers heeft vader me verteld. Aan het geluid dat ze maken probeer ik uit te vinden wat Duitse en wat Engelse jagers zijn.
Zo te horen zijn de Engelsen in de meerderheid. Nieuwsgierig geworden glijd ik voorzichtig het bed uit, maak de verduistering voor het raam los en ga in de vensterbank zitten kijken.

Op het fabrieksdak van Spanjaard tasten de Duitsers met grote zoeklichten het luchtruim af. Duidelijk hoor ik nu ook het afweergeschut dat op de watertoren van de fabriek staat. De ontploffingen van de afgeschoten granaten veroorzaken in de straal van een zoeklicht kleine witte wolkjes die langzaam wegzweven.
Het eentonige gebrom hoog aan de hemel wordt verdrongen door onregelmatig motorlawaai van een zeer laag vliegend toestel. Die heeft zo te horen motorpech, denk ik. Het lijkt dat hij op één motor vliegt. Ik tuur in de richting van het geluid. Misschien is er wat te zien in de heldere nacht.
Plotseling wordt de hemel hel verlicht alsof een geweldige bliksemschicht de aarde raakt. Bijna op hetzelfde moment hoor ik het geluid van een enorme explosie, gevolgd door het rinkelen van brekend glaswerk.
Dodelijk geschrokken duikel ik van de vensterbank de slaapkamer in. Mijn broertje zit rechtop in bed. Ik hoor iemand de trap opkomen. Het is vader die ons sommeert met kussen en dekens naar beneden te komen. Ik word met mijn broer en zusjes langs de binnenmuur van het huis gelegd. Vader maakt ons duidelijk dat dit de veiligste plaats in huis is bij een bomaanval. Moeder ligt aan de ene kant en vader aan de andere kant van de kinderen. Het is wel geruststellend, eigenlijk best wel gezellig, zo met zijn allen op een rij. Er wordt nog even nagepraat waar de bom gevallen is. “Morgen na het eten gaan we wel kijken”, zegt vader. “En nu slapen!” Ik ben al snel vertrokken.

Op de straat naar Delden is het een komen en gaan van mensen. In hun zondagse kleren en aangelokt door het mooie weer hebben ze allen één doel: kijken wat de bom heeft aangericht. Het valt me op dat men zo aardig en vriendelijk tegen elkaar is. Het lijkt wel of we op weg zijn naar een kermis of zoiets, denk ik. Misschien is het wel zo dat door het vallen van die ene grote bom, de mensen van het dorp plotseling beseffen dat ze allemaal in hetzelfde schuitje zitten. De bom had overal in het dorp kunnen vallen. Hierover doordenkend word ik er niet vrolijker op, zelfs een beetje angstig. Iedere nacht, denk ik, iedere nacht als ze overvliegen kan het gebeuren, kunnen er bommen vallen, bij familie, bij buren, maar ook bij ons. Ik hoef plotseling niet meer zo nodig naar de bom, wil liever niet zien wat voor schade zo’n ding kan aanrichten.

Afb. 01: De bommen werden gedropt vanuit een Engelse Mosquito bommenwerper

“Kijk daar”, hoor ik vader zeggen, “je kunt het huis al zien.” Aan de rand van het dorp staat café de Zonnebloem van ‘Piggenjaan’. De gordijnen wapperen door de gebroken ruiten naar buiten. Bij de voordeur, die er niet meer is, staat in vol ornaat een politieagent op wacht. Vol ontzag lopen we naar de rand van de immense krater die door de bom is geslagen. De tuin en weg langs het huis zijn één groot gat. De opmerking van vader aan iemand die naast hem staat, “Tien meter verder en het huis was een grote puinhoop geweest,” doet mij, huiverig dat ons ook zoiets kan overkomen, naar moeder lopen. “Laten we maar naar huis gaan”, zegt ze terwijl ze met haar hand vader duidelijk maakt dat we vertrekken. Vader komt op een drafje achter ons aan. “Wanneer er ’s nachts weer vliegtuigen overkomen, halen we de kinderen direct naar beneden”, hoor ik hem tegen moeder zeggen. Het stelt mij weer enigszins gerust.

Als in de daarop volgende maanden het aantal nachtvluchten van geallieerde bommenwerpers richting Duitsland beduidend wordt opgevoerd, krijgen vader’s wijze raadgevingen steeds meer betekenis en dat zou echt goed tot me doordringen in de namiddag van zondag 28 Februari 1943.

Door de fabrieksstraat van Spanjaard ben ik lopend op weg naar opoe. Tussen de fabrieksgebouwen hoor ik in de verte vliegtuigen naderen. Naar het geluid te oordelen zijn het bommenwerpers. Om ze te kunnen zien loop ik zo hard mogelijk naar de Stationsstraat. Midden op de straat blijf ik staan. Uit de richting Delden komen, laag vliegend, een stuk of wat grote toestellen. Met open mond kijk ik naar de gestaag naderende machines, wat een joekels, zo groot heb ik ze nog nooit gezien. Er blijven steeds meer mensen staan.
Plotseling schreeuwt er iemand: ”Bommen, bommen!!”
Ik zie nu ook kleine donkere stippen die snel groter worden in de lucht zweven. Zonder nog verder na te denken gooi ik me plat voorover in de kiezel achter de dikke kastanjeboom bij café Landkroon. Bij het geluid van de eerste inslag lijkt het of ik door een mokerslag wordt getroffen en eventjes hoor of zie ik niets meer. Een regen van zand en grind daalt over me neer. Snel achter elkaar volgen er meerdere explosies. Bij iedere inslag druk ik mijn hoofd vaster in de kiezelstenen, zo hard dat het pijn doet. Hoe lang zal dit nog doorgaan, zoveel vliegtuigen waren het toch niet? Kon ik maar in de grond kruipen. Mijn handen en voeten klauwen in het grind. Zal ik wegrennen, denk ik. Nee, nee, liggend loop je het minste gevaar wordt altijd gezegd. Weer een ontploffing, in mijn gevoel heel dicht bij me. Ik voel dat er iets zwaars tegen de boom en op mijn hand valt.
Dan is het stil, akelig doodstil. Een hoge fluittoon is alles wat ik nog hoor. Doof, ik ben doof, denk ik. De laatste knal was te veel voor mijn oren. Langzaam til ik mijn hoofd op. Er staat een stuk muur van het terras tegen de boomstam. Een brok ervan ligt op mijn hand. Voorzichtig wurm ik mijn hand er onderuit, hij bloedt een beetje. Langzaam draai ik me om, ga rechtop zitten en verwijder het zand uit mijn ogen en oren. En opeens hoor ik mensen schreeuwen. Gelukkig niet doof, realiseer ik me terwijl ik nog trillend van de schrik moeilijk overeind krabbel. Ik kijk naar de straat, die bedekt is met zand en puin. Iets dwingt me om naar opoe te gaan verderop in de straat.

Afb. 02: De kastanjeboom bij café Landkroon, gelegen op de hoek van de Stationsstraat en de Dunantstraat. Foto: Beeldbank Heemkundevereniging Borne

Mensen met bloedende wonden in het gezicht komen me verdwaasd kijkend tegemoet. Het huis van opoe staat er nog maar iets verder is de straat één groot gat met kapotte huizen. Ineens word ik echt bang. Dit wil ik niet zien zo dicht bij me. Doodsbenauwd word ik hiervan. Ik schreeuw het uit: “Ik wil weg, ik wil naar huis.” Dan draai ik me om, weg van de ellende. Blindelings steek ik de Stationsstraat over en ren tussen de fabrieksgebouwen door naar huis. In de bocht bij het spoor zie ik mijn vader. Gebogen over het stuur komt hij als een razende aanfietsen. “Vader, vader,” roep ik, mijn armen naar hem opstekend.
Terwijl hij me met een machtige zwaai achterop de bagagedrager zet, hoor ik hem stamelen: “Bennie, Bennie, goddank, goddank”. Achter de brede rug van vader kom ik weer een beetje tot mezelf.
Moeder en opa staan ons voor het huis al op te wachten. Ik loop naar moeder. Ze zegt niets maar neemt mijn hoofd tussen haar beide handen en drukt het tegen zich aan. Tranen lopen over haar wangen. Het wordt mij ook te veel, de angst en emoties van wat misschien wel de verschrikkelijkste minuten van mijn hele leven zijn geweest ontladen zich nu in een stortvloed van tranen. Luid snikkend druk ik mijn gezicht in moeders schort. Ze legt haar arm om me heen en zo lopen we naar de achterdeur.
Plots zegt opa, die achter ons aanloopt: ”Kiek non es, de jong löp op kousnveut. Waor zolle de kloomp hem laotn?”

Afb. 03: Het derde bombardement in Borne, op 28 februari 1943. Een bom viel op de hoek van de Oude Deldensestraat 27-29/Kanaalweg. Foto: beeldbank gemeentearchief Borne

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar inhoudsopgave 2019-01)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)