Auteur : Bennie Nijhof
De Bornse Boerenbond was een langwerpig gebouw gelegen langs het spoor. Het voorterrein, waar de boeren met hun paard en wagens konden wachten tot ze geholpen werden, lag op de hoek Azelosestraat – Molenstraat.Omgeven door een hoog hek dat ook nog kon worden afgesloten, was het een terrein dat voor vele doeleinden kon worden gebruikt. Omdat er in de oorlog bijna geen vervoer naar de grote veemarkten meer mogelijk was, werd er af en toe bij de Boerenbond een veemarktje gehouden.
Voor ons, de jongens van de Azelosestraat, was het zaak er ’s morgens vroeg bij te zijn. De aangevoerde koeien hadden de uiers nog barstensvol melk. Johan, een buurjongen waar men thuis een koe hield, had mij het melken geleerd.
Op een goeie dag was er weer veemarkt. Johan en ik hadden Pieter, een Haagse jongen die tijdelijk in onze buurt woonde om aan te sterken, meegenomen. “Ik kan helemaal niet melken”, klaagde Pieter onderweg. “Dat leer ik je zo”, zei Johan. We waren inmiddels binnen het hek van de markt. Johan ging, de emmer tussen de knieën geklemd, gehurkt onder een koe zitten. “Kijk zo gaat dat. Je drukt je hoofd in de flank van de koe, pakt in iedere hand een speen en trekt eraan terwijl je van boven naar onder knijpt. Let op.” Johan begon te melken. ‘Trits, trats, trits, trats’, ging het in de zinken emmer. “Niks aan,” zei Pieter, “welke zal ik nemen Johan? Niet direct zo’n grote.” “Pak die maar.” Johan wees, stiekem lachend, naar een droogstaande vaars. Van onder mijn koe zag ik Pieter vergeefse pogingen doen melk uit het jonge koetje te krijgen. “Johan”, riep hij opeens, “Johan, er gebeurt hier niets.” “Harder knijpen en trekken”, riep Johan terug, “dan gebeurt er zo wel iets. ” Inderdaad, het beestje dat het getrek en gesjor zat werd, deed een sprongetje opzij. Haagse Pieter die zijn hoofd stevig tegen de koe gedrukt hield, verloor opeens zijn vastigheid. Met de emmer tussen de benen geklemd duikelde hij voorover en doordat de ronde rand van de emmer als eerste de grond raakte, kantelde hij om en belandde vervolgens ruggelings in de door de koeien veroorzaakte smurrie. Stikkend van het lachen hielpen we Pieter overeind. “Wat zal tante wel niet zeggen? Ik zit helemaal onder de koepoep”, jammerde hij. Johan nam zijn melk en goot het over in Pieters emmer. Met mijn melk vulde hij de emmer tot aan de rand. “Breng dit maar naar tante dan mekkert ze nergens over.” Dolgelukkig ging Pieter, de emmer voorzichtig voor zich uit dragend, naar huis. Wij melkten onze emmers vol en brachten ze ook naar huis.
Na de middag moest een deel van de verkochte koeien overgebracht worden naar de achteringang van het slachthuis aan de Marktstraat. Voor iedere afgeleverde koe kreeg je een kwartje. Pieter en ik namen ieder een beest. Johan, die goed met dieren kon omgaan, nam er gelijk twee. Bij het slachthuis kregen Pieter en ik ieder een kwartje. Johan kreeg echter maar 40 cent voor zijn twee koeien.
Toen hij protesteerde, zei de man: “Je bent toch maar éénmaal hier naar toe gelopen….?” We liepen snel terug om de rest op te halen. Weer op weg naar het slachthuis bleef Johan op de kruising bij de kerk opeens staan, draaide zich om en liet het koetouw uit zijn hand glijden. Lachend zei hij: “Die redt zich verder wel, ajuus!”
Wij stonden stomverbaasd te kijken, wisten niet wat we moesten doen. We liepen maar verder terwijl de loslopende koe in de Nieuwe Kerkstraat verdween. “Waar blijft de laatste koe?” schreeuwde de man die ons had betaald. “De laâhtste koe”, zei Pieter in onvervalst plat Haags, “isset duppie aan et zoeke dat onze kameraâhd net te korrut is gekomme.”
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar inhoudsopgave 2018-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)