Boorn & Boerschop 2018-01: Hommeles in Oldenzaal

Auteur : Herman Baartman

Een van de opvolgers van pastoor Stephanus de Meijer, aan wie ik een artikel wijdde in de vorige aflevering van Boorn & Boerschop, was Gerhardus Johannes Hommels, geboren in Oldenzaal in 1714. In 1737, nog maar 23 jaar oud dus, trad hij aan als kapelaan bij pastoor Ensman en in 1742 nam hij de herdersstaf van Ensman over. Zijn broer Ignatius assisteerde hem als kapelaan en zus Hendrica (voluit Hendrica Elisabeth) deed de huishouding, een taak die later werd waargenomen door Christien (voluit Christina Elisabeth).

In zijn geschiedschrijving van kerkelijk Twente noteerde Geerdink over deze beide eerwaarde heren: ‘Zij formeerden met hunne zuster een voorbeeldige huishouding op den Kolk in Hertme(1). Maar die voorbeeldigheid van de eerwaarde broers Gerhardus Johannes en Ignatius en hun zus gold minder voor een van de andere kinderen uit het gezin Hommels, broer Berend. Berend had Janna Geertruidt ter Ellen, de dienstmaagd van zijn moeder, bezwangerd en weigerde om de trouwbelofte na te komen die hij Geertruidt (zo wordt ze in de stukken genoemd), naar zij beweerde althans, gedaan had. Dat leidde tot een juridisch gevecht tus en Geertruidt en Berend dat 25 jaar geduurd heeft(2).
Weliswaar gaat het hier om een goeddeels Oldenzaalse geschiedenis, maar daar zal in de voorbeeldige huishouding op Den Kolk ongetwijfeld vaak over gesproken zijn en wie weet vormt ze de verklaring waarom broer Ignatius het nooit verder heeft weten te schoppen dan kapelaan, ondanks dat hij een benoeming als pastoor op zak had. Maar daarover later meer. Eerst wat achtergrondinformatie over de familie Hommels.

Afb. 01: Schematisch overzicht van de families Smit en Hommels. Het overzicht geeft uitsluitend de personen uit de families weer, die een rol spelen in dit artikel.

De familie Hommels

Pastoor Hommels stamde uit een kinderrijk gezin. Hij had zes zussen en vier broers. Vier van die zussen hadden Elisabeth als tweede doopnaam, een eerbetoon aan hun grootmoeder, Elisabeth ten Velthuijs. In het artikel over pastoor Stephanus de Meijer kwamen we haar tegen als de weduwe Hommels met wie pastoor De Meijer rond 1723 een conflict uitvocht over een erfenis kwestie. Ze was getrouwd (in 1674) met Hendrik Hummelinck, een naam die later veranderde in Hummels en vervolgens in Hommels. Hun zoon Gerrit trouwde in 1707 met Anna Magdalena Smits uit Oldenzaal. Deze Anna Magdalena had een zus, Hendrina, die getrouwd was met Jan de Meijer, een broer van ‘onze’ pastoor Stephanus. De scheve schaats van Berend was dus beslist niet de eerste aanleiding dat er op De Kolk in Hertme over de familie Hommels uit Oldenzaal gesproken werd.

Beide families, de familie Hommels en de familie Smit van moederskant, verkeerden in goeden doen. Gerrit Smit, de grootvader van pastoor Hommels, was procurator en later burgemeester van Oldenzaal, evenals zijn zoon Stephen.
Ook zijn grootmoeder van vaders kant, Elisabeth ten Velthuijs, had niet te klagen. Dat moge bijvoorbeeld blijken uit het testament dat ze in 1728 liet opmaken ten overstaan van de burgemeester Gerrit Smit(3).

Afb. 02: Uitsnede van de kadasterkaart uit 1832 (sectie B blad 3) van erve Bartelink en het Juffershuis. Foto: collectie gemeentearchief Borne nr. 008043

Misschien aardig om ter zijde te vermelden, hoe ze, alvorens ter zake te komen, mijmerde over de eindigheid des levens, wat bij het opmaken van een testament overigens niet zo vreemd is: ‘Overdenkende de kortheyd des menschelijken levens, de sekerheyd des doods en de onzekerheyd van de ure van dien, ende voorgenomen hebbende niet uyt dese werelt te willen scheiden sonder alvorens van mijn nalatenschap te hebben gedisponeert..… so bevele voor af mijn siele uyt mijn sondige lichaam gescheiden synde in die genadige handen van god Almagtig, en mijn lichaam een eerlijke begraafenisse gevende…..
En dan vermaakt ze aan haar dochter Anna Margareta haar tienden uit het erve Wolgerman in Rossum alsmede haar zilverwerk, haar ongemunt goud, het gemunte zilver en gemunte goud plus de ‘gerede penningen’, het contante geld. Anna Margareta had in het testament een streepje voor, omdat ze, zo liet haar moeder optekenen, ‘tot dese mijn hoge jaren (ze zal toen eind zeventig zijn geweest) bij mij is verbleven en de nodige handreikingen aan mij altijd heeft bewezen en andere goede redenen meer mij daar toe gevende’. Maar voor de andere kinderen bleef er nog genoeg over. Ze bedacht ook de twee kinderen van haar overleden zus Fenneke die getrouwd was geweest met Gerrit Ensman, ongetwijfeld familie van pastoor Ensman, de voorganger van pastoor Hommels in Borne.
Een vermogende vrouw dus.
De welstand van zijn grootmoeder zal er mede aan hebben bijgedragen dat ook de vader van pastoor Hommels, Gerrit Hommels, niet te klagen had. Had hij eerst de kost verdiend als schoenmaker, later had hij een vermogen verdiend als handelaar in leer, in het bijzonder door militaire leveranties. Als zakenman was hij ook actief in Hertme, misschien omdat drie van zijn kinderen, de pastoor, de kapelaan en hun huishoudster, er woonachtig waren. Zo heeft hij in 1753 de tiende grof en smal van de havezathe Groothuis in Hertme gekocht(4) (een tiende van de opbrengst van graan en boekweit grof en een tiende van de opbrengst van zaken als knollen, wortelen en peulvruchten smal). In 1756 werd hij beleend met het erve Bartelink(5). Toen hij een jaar later overleed deed zijn zoon, de pastoor, aan de heer van Ruinen het verzoek om in de plaats van zijn overleden vader met het erve Bartelink beleend te worden en daarover te mogen beschikken(6).

Afb. 03: Het Juffershuis of ‘t Hommers bij erve Bartelink, gelegen bij de Weerselosestraat, in 1763 gebouwd in opdracht van pastoor Hommels

Ook de moeder van de pastoor had connecties in Hertme. Aan Wolter Schoemaker, hij woonde dichtbij het Groothuis, had ze in 1760 een bedrag van 400 gulden geleend(7). In 1763 liet de pastoor op het erve Bartelink een woning bouwen, het nog steeds bestaande Juffershuis, of ‘t Hommers, genoemd naar de pastoor. Hij was toen 49 jaar oud en zou daar nog 27 jaar wonen. Hij overleed in 1790 op de leeftijd van 76 jaar.

Ongetwijfeld hebben pastoor en kapelaan Hommels en hun zus af en toe bezoek uit Oldenzaal gehad van broer Berend. Deze trad in 1747 op als doopgetuige bij de doop van Susanna Mulder, dochter van Gerard Mulder en Elisabeth de Meijer, zijn Bornse nicht. De moeder van Elisabeth en de moeder van Berend waren zussen van elkaar. In het doopregister staat hij vermeld als doctissimus (zeer geleerde) Bernardus Hommels. Hij was jurist en heeft het ver geschopt. In 1756 promoveerde hij in Utrecht in de rechten en hij was advocaat aan het Hof van Overijssel(8).
Over de andere kinderen van Gerrit Hommels en Anna Magdalena Smits is niet veel bekend. De oudste zoon, Hendrik, overleed in 1777. Hij was in 1775 beleend met het erve Wigerink of Wiegman in Groot Agelo, een leen die na zijn dood werd overgenomen door broer Berend(9). Ook Hendrik kwam wel eens langs op de pastorie in Hertme, zoals is op te maken uit het trouwregister van de parochie dat hem enkele keren als getuige vermeldt.
Op tweede kerstdag 1727 werden Gerrit en Anna Magdalena verblijd met een tweeling, twee dochters, Chrisina Elisabeth en Christina Margaretha. De eerstgenoemde is jong overleden. In 1731 tenslotte kregen ze nog een dochter, weer een Christina Elisabeth. Zij heeft in het Juffershuis gewoond; wellicht heeft ze samen met Hendrica de huishouding gedaan of die taak van Hendrica overgenomen. Ze sloot daar de ogen in 1806. Maar wat voor de rest van het verhaal vooral van belang is, is dat ze geen van allen kinderen hadden, behalve Berend dus.

Belofte maakt schuld

Het was maandagavond, 14 januari 1765. Berend Hummels was om 10 uur naar bed gegaan, een beetje vroeg voor zijn doen, maar hij ging te bedde ‘met een goede verheuginge’, met een stevig glaasje op. Tegen de klok van 11 was Geertruidt zijn slaapkamer in gekomen en deed hem ‘door oneerbare aantasten uyt den slaap ontwaken’. Zoiets, zij het iets minder doortastend, zou volgens de advocaat ook in oktober van het jaar daarvoor al eens gebeurd zijn. Ook toen was ze zijn slaapkamer binnengekomen, ‘alle eerbaarheid en schaamte ter sijden stellende’ en had hem toen bij de hand gevat. Hij, wakker geworden, had toen gezegd: ‘Gaat strax na je bed, ik vergeve het u voor dit maal, hetgeen sij ook dede’. Maar nu was het anders gelopen. Ze raakten in gesprek en Geertruidt had hem verteld dat ‘vrouwluyden haar onpasselijk bevindende niet bevrugt konden worden’, en omdat dat met haar het geval was, hoefde Berend dus nergens over in te zitten. Maar het leek Geertruidt beter dat hij met haar mee zou gaan naar haar bed ‘uit vrese’, zoals ze had gezegd, ‘dat uw moeder of suster op morgens aan het bed komende het selve mogten bemerken’. En Berend ging met haar mee. ‘Wanneer sijn Ed. door menschelijke swakheid overwonnen, en met haar na haar bed gegaan sijnde heeft hij haar aldaar voor de eerste en laatste reise (=keer) carnaliter (=vleselijk) bekend’, aldus Berends advocaat.

Afb. 04:Het centrum van Oldenzaal met in het midden de Plechelmus basiliek. Hier zijn de kinderen Hommels gedoopt.(10)

Mocht Berends moeder die volgende ochtend niets bemerkt hebben, toen dat later wel het geval was, heeft ze Geertruidt prompt ontslagen. Geertruidt was toen 25 en al 5 jaar bij de weduwe in dienst. Berend was 43. Berend had, naar hij later verklaarde, met de belofte van ‘een jaarlijks sommetje’, met Geertruidt afgesproken dat ze over het gebeuren zou zwijgen. Maar Geertruidt liet zich niet afkopen. Sterker nog, Berend zou beloofd hebben haar te trouwen en ze eiste dat hij zijn belofte gestand zou doen en het kind, als het eenmaal geboren was, erkennen zou. Voor het dienstmeisje Geertruidt was advocaat Hommels natuurlijk een goede partij en haar kind zou als wettige zoon van de advocaat een goede toekomst wachten. Immers, geen van de broers en zussen van Berend had nakroost en dat gaf goede vooruitzichten op het familiekapitaal. Maar Berend weigerde. Hij wenste het kind niet te erkennen en over trouwen peinsde hij al helemaal niet.

Modder

Op 4 oktober liet Geertruidt aan Berend weten dat ze ‘op heden van een wel geschapen jonge soon verlost’ was. Een dag of wat later werd het kind gedoopt met de namen Gerrit Johan. Berend zelf zou die naam hebben voorgesteld, de doopnamen van zijn eerwaarde broer in Hertme. Omdat Berend bleef weigeren wendde Geertruidt zich tot de rechter, in dit geval de drost van Twente, Frederik Johan Sigismund van Heiden Hompesch. Zijn zoon, Sigismund, zullen we aan het slot van dit verhaal nog een keer tegen komen. Dit was het begin van een rechtszaak die zich, zoals al gezegd, 25 jaar lang heeft voortgesleept. En daarbij ging het er stevig aan toe. Geertruidt zou, aldus Berend, dikwijls en verscheidene keren so met woorden als oogen, gebaardens, listen en lagen getracht hebben hem tot onkuisheid te verleiden. Volgens Geertruidt echter had Berend bijna vier jaar lang geprobeerd om haar te verleiden, en was ze daar die ene keer op een moment van zwakheid voor bezweken. Maar het kon erger. Berend voelde zich te schande gemaakt. Zijn advocaat schreef over hem: ‘Hoe ongelukkig dese gedaagde met dit vrouwspersoon is te pas gekomen, sal hij sig so lang de Heere hem in ‘t leven sal sparen sonder einde beklagen. Want wat kan een fatsoenlijk en eerlijk man die ambitie heeft, die sich alle dagen sijns levens so houdt buiten opsprake’, meer dan wie ook in Oldenzaal, niemand te na gesproken, aan eerrovendenders overkomen, dan dat hij sig door een vuile hoer verleid in sijn agtinge en reputatie’ door de wereld gehoond bevindt?

Afb. 05: De doopinschrijving van Gerr. Joan, onwettige zoon van Gertrud ter Ellen

Ze deugde niet, dat vrouwmens. Ze zou het volgens hem ook met anderen hebben aangelegd. En dan eist ze, zij met haar ontuchtig verleden, ook nog een vergoeding voor de eer die hij haar ontroofd zou hebben! Dat hij, die nog nooit een ‘vrouwmensch ontmaagt heeft verpligt kan worden om haar voor het verliezen van de maagdelijke blom vergoedinge of betalinge te moeten doen die een ander ligtelijk wel voor vijf ses en meer jaren geplukt heeft’, dat zou, meende Berend, toch al te dwaas zijn. Hij was er achter gekomen dat deze klitse (deze teef) reeds verscheiden jaren een opspraakelijk gedrag gevoerd en de hoer zoude gespeeld hebben en dat ze al voor zes, seven jaren een dronken vuile vodde geweest is. Een paar jaar geleden hadden ene Jan ter Linde en een oom van Geertruidt haar in een laagte in de Kleine Wondersweide met iemand onder een boom zien liggen, en wel in een positure dat sij het venuswerk wel hadden konnen verrigten. Toen haar oom een kluit in hun richting had gesmeten waren ze opgestaan en te voorschijn gekomen. Andere getuigen hadden haar in het bijwezen van mansvolk ijdele woorden horen spreken. Ja, zelfs toen ze reets zwanger ging heeft ze getuige Jan Bos, het was op Pinksteravond, menig maal gekust en gezoend.
Maar ook Geertruidt voelde zich volgens haar advocaat in haar goede naam aangetast. Ze was, aldus haar advocaat, een volkoomen eerlijk en onbesproken jonge dogter en (buiten deeze enkele zwakheid voor gedaagdes betoverende minnewoorden en mondelinge beloften) een te vooren ongerepte maagd geweest, maar door hem smadelijk uitgemaakt voor een verleydende Delila, voor een wulpsche klitse en verleydster. Dus zou er voor de Heeren Regteren geen twijfel moeten zijn dat gedaagde (Berend dus) haar allervergaanst en ongehoord heeft beledigd. Wat die kluit betreft die Geertruidts oom gesmeten had, er is in deze zaak met heel veel modder gegooid.

Standsverschil

Over Berends vaderschap kon volgens Geertruidt geen twijfel zijn. Door gelaatstrekken en houding leek haar zoon op zijn vader, ut ov um ovo gelijkend, zoals een ei op een ei lijkt. Maar volgens Berend viel, gezien Geertruidts levenswandel, zijn vaderschap zeer te betwijfelen. En mocht hij veroordeeld worden tot het betalen van vergoedingen of toelagen, dan diende wel bedacht te worden, dat Geertruidt maar een klompenmakers-dochter was wier ouders in een half bouwvallig huisje woonden en wier moeder meermalen getrouwd was(11) en zes kinderen had. Ze hadden ook een stukje land, maar al met al waren huis en land op zijn hoogst 200 gulden waard en dan hadden ze ook nog eens zoveel meer schulden. Kortom, ze zijn daar met elkaar so arm, verschuld en behoeftig, dat ze minder in bonis hebben als niets. Zijn moeder daarentegen, ‘met een meer dan middelmatig kapitaal door de Heer gezegend’ dat was een vrouw in bonis. En dat kapitaal, zo voegde hij eraan toe, heeft beklaagde, Geertruidt dus, willen toucheren. Dat verschil in stand tussen een arme klompenmaker en een bemiddelde dame diende, zo betoogde Berend, wel verdisconteerd te worden. Niet om Geertruidt meer te betalen voor het onderhoud van haar zoon, wat gezien het verschil in zegeningen door de Heer misschien billijk was geweest, maar omdat bij bescheiden levensomstandigheden geen ‘onbescheiden’ toelage paste. En het moet gezegd, bescheiden stelde Geertruidt zich in haar claims niet op. Mocht Berend blijven weigeren haar te huwen en ook rechtens daartoe niet gedwongen worden, dan eiste Geertruidt 8000 Carolusguldens van hem, voor ‘reparatie van haare geschondene ere, bruidsschat en kraamkosten’, dan wel zo veel meer of minder het gerecht billijk achtte, plus nog eens 100 daalders per jaar voor het onderhoud van Gerrit Johan. Die 8000 stond niet in verhouding, aldus de advocaat, tot de hooguit armzalige 200 die het spul van haar vader zou kunnen opbrengen. Hommels wilde niet verder gaan dan 60 gulden voor haar bruidsschat en 12 voor de kraamkosten en voor het kind een jaarlijkse toelage van 35 gulden, omdat het in Twente gewoonte was een ontmaagde dochter schadeloos te stellen in overeenstemming met haar eigen maatschappelijke positie.

Met hun advocaten kwamen Geertruidt en Berend er niet uit en op oudejaarsavond 1768 deed pastoor Groothuis een bemiddelingspoging. Berends band met de pastoor was niet alleen die van parochiaan en zieleherder. Gerard Groothuis was afkomstig van de havezathe Groothuis in Hertme, de plaats waar Berends broers hun kudde hoedden. En zoals al gezegd had zijn vader de tienden grof en smal van het Groothuis. Berend zei toe, dat hij na het overlijden van zijn moeder Gerrit Johan zou erkennen en onderhouden alsof hij een wettig kind was en verklaarde daarbij dat hij niet dacht dat zijn broers of zussen de jongen zouden onterven of in de erfenis zouden benadelen. Maar al een paar weken later trok Berend zijn toezegging weer in. Berends moeder overleed in 1778, 90 jaar oud, maar voor Gerrit Johan veranderde er daardoor niets. Ook een bemiddelingspoging van de drost, Sigismund van Heiden Hompesch, de zoon van de rechter tot wie Geertruidt zich nog voor Gerrit Johan geboren was had gewend, liep op niets uit.

Berend was een vermogend man. Zijn broers en zusters hadden geen kinderen. Op 28 juni 1789 maakte hij zijn verloving bekend met Christina Francisca Pröbsting uit Ochtrup. Berend was toen bijna 68, zijn verloofde 18. Gerrit Johan, 23 jaar oud intussen, begon toen prompt een proces tegen zijn vader met de eis hem te erkennen. Hij zag immers zijn eventuele erfenis al naar de kinderen van de jonge Christina gaan. Maar het mocht niet baten. In mei 1790 werd hun eerste kind geboren, Anna Magdalena, vernoemd naar Berends moeder. Daarna volgden nog Jan Gerrit Ignatius en Hendrica Christina Elisabeth en in 1800 sloot Antonetta Hendrica Christina de rij; haar vader was toen 78. Berend overleed in datzelfde jaar, Geertruidt 10 jaar later. En zo bleef het geld in de familie Hommels. Gerrit Johan overleed in 1814 in Oldenzaal, als Gerhardus Hommels, dat weer wel.

Afb. 06: Overlijdensadvertentie uit de Oprechte Haarlemse Courant van 8 juli 1800. Bron: www.delpher.nl

l

Een bequame plaats

En met Gerrit Jan Ignatius en Hendrica Christina Elisabeth, vernoemd naar de heerooms en hun huishoudsters, zijn we weer terug bij ‘de voorbeeldige huishouding op Den Kolk in Hertme‘. De pastoor en de kapelaan sleten daar hun dagen in ledigheid. De drost van Twente had uit wraak pastoor Hommels op non actief gezet en hem verboden diensten te houden op ‘t Bartelink. Reden voor die wraakoefening was de bekering van de protestantse zusjes Anna en Geertruida Hesselink uit Zenderen. Dit gedwongen vroegtijdige emeritaat duurde tot zijn dood in 1790. Ignatius zag hierin een kans om zijn broer als pastoor op te volgen. In een verzoekschrift van 24 oktober 1776 aan de Heren Gecommitteerden in Kerkelijke Zaken van de Staten van Overijsel (12) geeft hij ‘met alle onderdanigheid’ te kennen, dat hij al meer dan 28 jaar zowel in het district van Borne als elders in Twente als kapelaan dienst heeft gedaan, dat hij niet alleen de oudste kapelaan is, maar ook ouder is dan de meeste priesters in Twente, sonder dat het hem heeft mogen gebeuren tot een bequame plaats gepromoveerd te worden. En juist nu hij eindelijk een aanstelling heeft ontvangen, zo laat hij weten, op de vacante en bequame plaats van zijn broer, zoals blijkt uit een bericht hierover aan ‘sijn Hoog Grafelijken Excellentie onsen Heeren Land Drost’ heeft de drost hier bezwaar tegen gemaakt. En daarom neemt Ignatius zijn toevlucht tot de Ridderschap van Overijssel en verzoekt de Edelmogende heren zijn aanstelling te bekrachtigen. Het document van zijn aanstelling, van de hand van de nuntius in Brussel, Ignatius Busca en gedateerd op 15 augustus 1776 waarin hem de bediening van de parochie in Borne wordt toevertrouwd, is bewaard gebleven. Maar zijn request mocht niet baten. Waarom de drost hem de voet heeft dwars gezet is niet bekend, maar misschien heeft de kwade reuk rond broer Berend hier een rol in gespeeld.

Bronnen

  1. E. Geerdink (1895) Eenige bijdragen tot de geschiedenis van het Archidiaconaat en Aartspriesterschap Twenthe Calendarium St. Plechelmi te Oldenzaal.
  2. Voor het relaas over deze rechtszaak heb ik gebruik gemaakt van E.D. Eijken (1974). Schandaal in Oldenzaal, ofwel 25 jaar procederen over een huwelijk, Verslagen en Mededelingen van de Vereeniging voor Overijssels Regt en Geschiedenis, 89, pp. 51-72 en van de originele bronnen: Historisch Centrum Overijssel, Archief Staten van Overijssel, toegang 3, inv. nr. 4019 en 0033 Drostambt Twente inv. nrs. 445 en 562.
  3. Archivalia van de Vereniging “De Oldenzaalsche Oud- heidskamer, inv.nr 417.
  4. Oudheidkamer Twente; goz g gericht Oldenzaal – marke Gammelke.
  5. Drents Archief. 0605 Heerlijkheid Ruinen, inv, nr 40.
  6. Drents Archief. 0605 Heerlijkheid Ruinen, inv, nr 48.
  7. M.G.E. van Harten-Fransen (2004). Verhalen uit vorige eeuwen rond de gemeente Borne; deel 12, Opkomst en ondergang van de havezathe Groothuis in Hertme.
  8. F. van Dulm (2012). ‘Zonder eigen gewinne en glorie’; Mr. Iman Wilhelm Falck (1736-1785), gouverneur en directeur van Ceylon en Onderhorigen, Hilversum: Verloren.
  9. Historisch Centrum Overijsel, Ambtman van het Stift Essen, inv.nr 15, blz 154.
  10. http://members.home.nl/m.tettero/Geus/Oldenzaal.html
  11. Geertruidts moeder was Maria Mulders; Berend ter Ellen was haar derde echtgenoot; in totaal had ze acht kinderen.
  12. Historisch Centrum Overijsel. Staten van Overijssel, Ridderschap en Steden, en de op hen volgende colleges inv. nr. 5344.

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar inhoudsopgave 2018-01)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)