Auteur: Jaap Grootenboer
In de zomer van 1987 deden amateurarcheologen de vondst van hun leven. Als leden van de Archeologische Werkgemeenschap namen zij deel aan de opgravingen in een nieuwe wijk in aanbouw ten noordoosten van Borne. Zij ontdekten het graf, waaruit zij een belangrijk aantal attributen naar boven haalden. Zij wisten toen niet, dat het hier een vondst van zelfs nationaal belang werd gedaan!
Deze vondst werd gedaan in de wijk “Stroom Esch”. De eerder genoemde werkgroep was betrokken bij het blootleggen van een nederzetting uit de achtste/negende eeuw, bestaande uit twee boerderijen met de nodige bijgebouwen.
In het gevonden graf zijn geen menselijke resten aangetroffen, maar wel een reeks grafgiften, die op een ordelijke wijze waren neergelegd: een onversierd, tweesnijdend zwaard, (een spatha) gestoken in een schede van berkenhout en bekleed met leer waarop textielresten zijn gevonden(1). Onder het zwaard lag een roestklomp, waarschijnlijk een gesp of een beurs. De klomp bevatte geld en wel zestien dinariën, versierd met het Carolusmonogram en als randschrift CARLVS REX FR. (Karel, koning der Franken)(2) . De munten komen uit allerlei steden uit het Frankische Rijk, vanaf Ravenna in het Zuiden tot Dorestad in het noorden. Eén penning, geslagen in Tours, is van vóór de munthervorming uit 790 of 793/794, de overige 15 munten zijn van na die hervorming.
Op basis van de muntvondst kan worden verondersteld, dat de begraving aan het einde van de achtste, begin negende eeuw heeft plaatsgevonden. Dat is in elk geval na beslissing van het Concilie van Paderborn van 784, waarin werd gesteld, dat het begraven alleen nog rond een kerk of kapel zou zijn toegestaan. Deze begrafenis was kennelijk op christelijke wijze geschied. Het graf was namelijk oost-west georiënteerd. De aanwezigheid van bijgiften is echter curieus en ongebruikelijk in een christelijk graf. Gelijktijdige oost-west georiënteerde {christelijke?} graven in het nabije Munsterland bevatten zelden bijgiften! Dat was ook niet uit de dwangmissie van Karel de Grote te verwachten. Een definitieve bekering viel immers pas te verwachten na enkele generaties.
Blijft de vraag, met wie we hier van doen hebben. Scholte Lubberink stelt, dat hier sprake kan zijn geweest van hervestiging en dat we dus te maken hebben met een stichtersgraf, waarmee een claim op de nieuw verworven grond werd bevestigd. Ook in Münsterland zijn op diverse plaatsen 8ste– en 9de-eeuwse graven naast boerderijen gevonden. Grünewald wijst in dit verband op vergelijkbare 8ste-eeuwse graven in Zuid-Duitsland die in verband gebracht worden met het onder invloed van het christendom buiten gebruik raken van de eeuwenoude heidense begraafplaatsen, bekend als de rijengrafvelden(4).
De grote onbekende
Wie was die man? Het geopende graf gaf slechts een deel van de geheimen prijs. We weten in elk geval, dat we met een ruiter uit de sociale elite met een militaire functie te maken hebben. Daar wijzen de attributen: zwaard, lanspunt en ruitersporen op. Deze behoorden in ieder geval in de 8e eeuw tot de standaarduitrusting van een Frankische krijger. (Of een Saksische krijger in Frankische dienst!). De rest van het graf bestond uit gewoon zand. Op zich is dat niet zo gek. Op zandgronden vergaat op den duur alle been en dus ook de menselijke skeletten. Soms is er nog een tekening te zien: een zogenoemd lijksilhouet, maar dat was hier niet (meer!) waar te nemen(5).
De Frankische vorsten hebben langdurig en hard strijd geleverd tegen de Saksen. In de voor ons meest “interessante” periode, dat is het tweede en derde kwart van de achtste eeuw, hield Pepijn III zijn veldtochten tegen de Saksen in het noordwestelijk deel van het huidige Nederland. Ook Twente viel toen onder de Saksische invloedssfeer.
In 793 worden de Saksen in Westfalen definitief verslagen. Het huidige Noordoost-Twente en West-falen wordt bij het bestaande Frankenrijk ingelijfd. Als we een kaart opslaan, waarop èn de “oude situatie” van het Frankenrijk te zien is èn de nieuwe veroveringen aan het einde van de achtste eeuw zijn aangegeven, geeft het beeld de indruk, dat het deel van Twente waar onze ruiter begraven lag, in het pas veroverde gebied is gelegen(6). De Frankische overheersers traden tegenover de verslagen Saksen hard op en velen van hen werden gedeporteerd. Met het oog op de stabiliteit en de kolonisatie wordt ook de reorganisatie van het plaatselijke bestuur direct ter hand genomen. De beroemdste Frankische koning, Karel de Grote, verdeelde de gebieden in aparte, overzichtelijke eenheden en stelde een dienstdoende ambtenaar, een graaf over een dergelijk gebied aan. In 792 wordt voor het eerst de gouw Twente genoemd. De functie van “graaf” werd mogelijk toegewezen aan een vrije grondbezitter in het betreffende gebied, wat niet wil zeggen, dat onze dode ruiter dus de graaf van Twente is geweest. Wel, dat alle vrije grondbezitters tot de krijgsdienst verplicht waren met eigen wapens. Het is aan te nemen, dat onze man, gelet op de gevonden wapenuitrusting en de zestien muntstukken tot één van de vrije grondbezitters heeft gehoord. “Stamhoofden rijden te paard, vrije boeren gaan te voet”, aldus Dr. Jansen(7) . Kortom: het moet een man zijn geweest die een behoorlijk stuk grond bezat en kan bogen op een grote rijkdom. Een dergelijk flink bezit kenmerkt het behoren tot een hogere klasse, zij het niet van adel.
Dat liep anders met een andere Frankische edelman, die het wel verder schopte, dan onze anonymus en wiens nazaten het wel tot stichter en bewoner van een havezate hebben gebracht. In 775 vond een grote slag bij de Duitse stad Lübbecke plaats, waarbij de legers van de Saksen onder Widukind verpletterend zouden zijn verslagen Op een heuvel, dicht bij de stad staat nog een monument ter herinnering aan de slag. Een van de Frankische edelen kreeg na de slag ook zijn gebied toegewezen, waarvan het nog steeds bestaande Gut Obernfelde deel uitmaakte. Hij had de Romeinse naam Paetus en dat zou Loens betekenen. Een nazaat van deze edele, Rabo Schele, die rond 1300 in Minden werd geboren, huwde in 1353 met Else Sledehusen en uit die familie stamt door huwelijk de familie Schele van Schelenburg. Op het “originele landgoed” in Lübbecke bleven de Schele’s nog wonen tot 1763. De informatie kwam van de vriendelijke archivaris van de stad: Herr Dr. Helmut Höffmann, maar hij verzocht wel rekening te houden met de door hem genoemde “Franken mythe”. Hij vertelt het verhaal bij ons bezoek aan het Stadtarchiv van Lübbecke. Hij beschouwde het idee van de “definitieve” slag tussen de Franken en de Saksen, waarbij de Franken zouden hebben gewonnen. Dat neemt niet weg, dat op een heuvel in het bos ten zuiden van Lübbecke een monument ter ere van die overwinning te zien is.
Het was Karel de Grote, die de vestiging van Franken in de veroverde gebieden stimuleerde. Waarschijnlijk is de begravende uit de Stroom Esch zulk een man van behoorlijke afkomst die zich met zijn gevolg in dit gebied heeft gevestigd. Zijn afkomst leren we dus uit de vondst van de wapens en van de zak met geld (hoewel het niet mag worden beschouwd als een geweldig kapitaal). Zijn zwaard bepaalde mede zijn rijkdom als het ware.
Hiermee was de overledene in staat, om in het hiernamaals zijn beroep en status veilig te stellen(8). Van de man, zijn vrouw, zijn gezin en zijn knechten weten we verder niets meer. Zijn geschiedenis verdwijnt “in de marge van de beschaving”. Men zou hebben kunnen verwachten, dat de man en zijn nakomelingen een blijvende rol in de geschiedenis hadden kunnen hebben. Dat lag waarschijnlijk in de lijn der verwachtingen bij de Frankische heersers.
De man zou christelijk begraven zijn!
Is “De ruiter van Borne” op een christelijke wijze begraven, zoals eerder al is verondersteld? Het geloof van de wederkomst van Christus speelde hierbij een rol, want bij de opstanding uit de dood – een centraal leerstuk van de daar rondtrekkende missionarissen – zou de man direct met lichaam en gezicht naar het oosten en dus naar de rechter van de hemel en de aarde zijn gericht. Als de man tenminste al volledig met de theologische inzichten van het christendom op de hoogte was. Grünewald wijst er op, dat het bijna onmogelijk is, om een mens, een individu op basis van archeologische vondsten, als “heiden” te identificeren.
Dat is echter de vraag. De bekering van de Saksen vond plaats rond 780. De missie ging hand in hand met het optreden van de Frankische legers. Dat was al vanaf het begin zo. Willibrord kwam aan in zijn missiegebied, maar meldde zich eerst bij koning Pepijn II(9) . De Frankische heerser stond dus borg voor de missie. Han van der Horst wijst er dan ook op, dat zendelingen buiten de invloedssfeer van de Franken, geen enkele vooruitgang boekten(10) . Hij wijst daarbij op de actie van de Friezen tegen Bonifacius. De Frankische legers trokken tegen de Friezen op, mede vanwege de dood van Bonifacius en dat hebben de Friezen ook geweten.
Tijdens de tegenactie traden de Franken onbarmhartig op. De Frankische vorsten en de zendelingen werkten dus heel nauw samen in een strategisch bondgenootschap. Rome en Karel de Grote konden dus goed met elkaar overweg en in 800 kreeg Karel de Grote de kroon op zijn werk bij zijn kroning in de stad Rome tot keizer. Door de paus. Marco Mosterd noemt drie belangrijke elementen bij de organisatie van de missie in samenwerking met de Frankische heersers(11) :
A. Goede kontakten onderhouden met de heersers;
B. De instelling van christelijke cellen in de vorm van missieposten;
C. De bescherming van deze missieposten, desnoods met het zwaard.
Over de activiteiten van de Frankische heersers zijn dan ook verhalen bekend, waarbij de overwonnenen de keuze hadden tussen de doop of de dood. Dat daarna het nieuwe geloof erg diep ging, valt dus te betwijfelen. Het duurde enkele generaties, alvorens oude gebruiken echt werden vergeten. Sommige elementen van de genoemde gebruiken bleven nog lang bewaard. Onze christelijke dode moet in die overgangstijd geleefd hebben: hij kreeg zijn wapens mee op zijn vermeende reis naar de eeuwigheid. Een voorchristelijk gebruik.
De ruiter en zijn leven en dood
Het moet in diezelfde tijd gebeurd zijn, toen Liafwin in 770 over de IJssel trok, om daar zijn boodschap te verkondigen. In diezelfde tijd, of mogelijk eerder, komen missionarissen vanuit het zuiden, waarschijnlijk uit Sint Odiliënberg naar Twente, want vandaar uit komen de mannen, om in deze regio te werken. Als we uitgaan van de opvatting van Marco Mosterd, is het niet ondenkbaar, dat ook in Twente een cel in de vorm van een missiepost zou zijn gevestigd. Oldenzaal komt hiervoor het meest in aanmerking, omdat de stad ontstaan zou zijn uit een Saksische ringwalburcht, al is dat niet zeker. De missionarissen van Odiliënberg begonnen eerder met hun activiteiten in onze regio dan Liafwin. Daarbij wordt wel gedacht aan het optreden van Plechelmus.
De stichting van een kerk in Oldenzaal zou al vroeg zijn geschied. In elk geval werd de missionering van de Twentse Saksen met kracht aangevat. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen, dat die missie hier met donder en geweld zou zijn geweest. Blijft het een feit, dat een definitieve kerstening pas te verwachten was, wanneer niemand meer geheugenis had aan de stamvaders, die geen christen waren(12) . Dat gold niet alleen voor de Saksen. Het is ook te merken aan de Frankische inwoner. Beide groepen, zowel de Franken als de Saksen, waren Germanen. Daarvoor betekende de “aanname” van het nieuwe geloof een algehele reorganisatie van hun denk- en leefwereld. In de Germaanse denkwereld was er bijvoorbeeld geen religieuze instantie of een of andere bemiddelaar. Ze offerden direct aan de goden of aan de voorouders. Een priester, die met vreemde verhalen en handelingen optrad, betekende wel een hele omschakeling. Sommige rituele handelingen waren niet te begrijpen en leken op hocus pocus (een verbastering van “hoc est corpus meum = dit is mijn lichaam). Dat gold evengoed voor onze Frankische immigrant. Het graf was wel voor de man op een christelijke manier gedolven, maar er lagen voorwerpen in, die toch tenminste leken op materiaal, bedoeld om mee te nemen naar het verre en onbekende Walhalla. Die vorm kreeg een andere inhoud of verklaring. De bijgiften worden tekenen van beroepstrots en het wapentuig kon ook dienen als wapentuig in de hemel.
Hoewel er vooralsnog geen verband is te trekken, is het toch aardig om stil te staan bij de eventuele vestiging van het christelijke geloof in de marke Sindron, waar Borne in lag. Mosterd wijst er op, dat de heilige plaatsen, oorspronkelijk “heidens”, soms terug te vinden zijn in de naam van het dorp of de stad of een andere plek. Hij noemt ook de naam Borne, wat dan terug zou kunnen gaan op een heilige bron(13) .
Op de kadastrale kaart van 1832 komen de Bornse beek en een beek uit Hengelo direct onder de Oude Kerk, op een afstand van enkele meters, bij elkaar. Drs. K. Emmens(14) veronderstelt dat de naam “Stephanus” wijst op de hoge ouderdom van de Oude- of Stephanuskerk. Het is slechts een hypothese, maar toch aardig om eens nader te onderzoeken. Emmens noemt in zijn “Borne, Oude Kerk. Bouwhistorische documentatie” (Zaltbommel 2010) de naamgeving van de kerk als mogelijkheid, om de ouderdom van de parochie mede te bepalen. Stephanus is bekend als de eerste martelaar. Er is al sprake van een vroege verering vanuit Rome naar het noorden. In het begin van de negende eeuw is Stephanus één van de bekendste en hoog vereerde heiligen. De in de geschiedenis op Borne betrokken parochies in Beilen en Westerbork droegen ook de naam van Stephanus. Een oude naam dus voor een oude parochie.
Een man uit een graf, het lichaam verdwenen en de wapens gelaten. Vergaan in de zandgrond. Hij had met zijn leiders zo goed en zo kwaad als het kan een nieuw geloof aangenomen en op aanraden van zijn heren een vestiging aanvaard op een plaats, waar eerder de Saksen hun leven en bedrijf hadden. Niemand weet eigenlijk waar die man met zijn vrouw, zijn gezin, zijn vee en ergens diep in zijn hart zijn goden, vandaan gekomen is. Hij kan wel worden aangemerkt als een behoorlijke grondbezitter. Een rijke man dus, niet direct af te lezen aan dat zakje met zestien dinariën, maar wèl aan zijn relatief kostbare zwaard. Daar leest men niet alleen zijn rijkdom aan af, maar ook zijn functie om, na oproep van de heren, mee op te trekken om ergens een robbertje te vechten. Even onbekend als zijn herkomst was, is ook het verdwijnen van zijn stam. Niemand weet, wat daar van geworden is. Zij hadden een gemeenschap kunnen stichten rond een eigen havezate. Het is er niet van gekomen. Maar iets kan worden gezegd over hun levenshouding. Dat typisch dubbele, dat naar men zegt nog steeds, nog menig mens, zeker is deze regio, kenmerkt. Met het christelijke graf sta je in de richting van een hemel van de voor de ruiter nieuwe God, met die grafgift toch nog een klein beetje in de richting van het vertrouwde Walhalla. Ook de huidige Twent wordt wel een behoedzaam mens genoemd
Het heeft er alle schijn van dat de ruiter van Borne aan het begin van de negende eeuw op zeker wilde spelen. Het zijn maar drie coupletten van een gedicht van de Twentse dichter Willem Wilmink, maar de tekst lijkt op het lijf van de Karolingische ruiter in Borne te zijn geschreven:
TWENTE BEKEERD
Onder keizer Karel de Grote
werd het ernst met het zendingswerk.
Toen kwamen ook deze gebieden
onder heerschappij van de kerk.
Nu was in de wijde luchten
Wodan niet langer de baas,
Maar men bleef de midwinterhoorn blazen,
en de paasvuren stoken met Paas.
Dus wie van de twee in ’t hiernamaals
ook aan de touwtjes trekt,
’t Zal de Twentse boer niet deren:
hij is aan twee kanten gedekt(15)
Willem Wilmink
Rest mij de beide archeologen Drs. H. Scholte Dubbelink en Drs. H. Oude Rengerink te bedanken voor het kritisch doorlezen van het stuk.
Noten
- Tegenwoordig wordt aangenomen dat zwaarden zoals dat van de Stroom-Esch vervaardigd zijn in Karolingische werkplaatsen. Deze zeer gewilde zwaarden en zwaardklingen werden over grote afstanden tot ver buiten het Karolingische rijk verhandeld. Ze worden tot in Scandinavië aangetroffen en zijn ook in 8ste– en 9de-eeuwse Saksische graven een frequente verschijning.
- Koninklijk Kabinet te Leiden aan de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek, vervat in een brief van 30 januari 1989 van het Koninklijk Kabinet in Leiden aan de R.O.B.;
- Gert van Klinken wijst daar ook op in zijn boek “Van hunebed tot Bonifacius” (Zoetermeer, 2010). Een definitieve bekering viel pas te verwachten, wanneer niemand meer heugenis had aan een stamvader, die geen christen was. De gewoonte om de doden grafgiften mee te geven bleef nog geruime tijd bestaan. Juist het meegeven van het zwaard en de stijgbeugels zijn dan meer voorkomende grafgiften. Zie bladzijde 230;
- Christoph Grünewald, Die Siedlungsgeschichte des Münsterlandes vom 7. bis 10. Jahrhundert aus Archäologischer Sicht. In: Gabriele Isenberg und Barbara Rommé {Hrsq.} 805. Liudger wird Bisschof eines Heiligen zwischen York, Rom und Münster, von Zabern, Mainz am Rhein; 31-45;
- J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij – Verleden land, Amsterdam 1981.Bladzijde 15;
- Donald Matthew – Atlas van de Middeleeuwen, Amsterdam 1991-III. Bladzijde 52;
- Dr. H.P.H. Jansen – middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, Utrecht/Antwerpen 1972.Bladzijde 41;
- Marco Mosterd – In de marge van de beschaving, Amsterdam 2009.Bladzijde 123;
- Kaj Van Vliet – In de kringen van kanunniken. Zutphen 2002.Bladzijde 39;
- Han van der Horst – Nederland, vaderlandse geschiedenis van de prehistorie tot nu, Amsterdam 2000.Bladzijde 40;
- Marco Mosterd, als boven. Bladzijde 144;
- Gert van Klinken, Van hunebed tot Bonifacius,{Zoetermeer 2010}, bladzijde 230;
- Marco Mosterd, als boven. Bladzijde 22;
- Drs. K. Emmens – Borne, Oude kerk. Bouwhistorische documentatie, Zaltbommel, 2010.Bladzijde 12;
- Gees Bartels-Martens c.a. – Geen dag zonder gedicht, 365 gedichten uit Overijssel, Zwolle 2009.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2016-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)