Auteur: Jan Blom
Als we lopen door het oude centrum van Borne, dan zien we nauwelijks water. Misschien nog een vijvertje of zo. Maar vroeger was dat toch wel anders. Straatnamen in oud-Borne herinneren daar nog aan. We volgen de beek door Borne. In het eerste deel heb ik verteld over het ontstaan en de loop vanaf de Zuid Esch tot de Smidsbrug. In deze aflevering beginnen we bij de haven en eindigen we bij het uit het zicht verdwijnen van de beek.
De haven
Onder de Smidbrug door kwam de beek in de haven van Borne. Dit water is na de tweede wereldoorlog gedempt, daar ligt nu de toegangsweg naar het Kulturhus, strak tegen de heg van de tuin ernaast.
Aan de oostkant van de haven lag de paardenstal en koetshuis van dokter Schoemaker. Hij was een fervent paardenliefhebber en deed zijn bezoeken aan patiënten ook vaak te paard of in een koetsje. Hij liet deze paardenstal bouwen in 1876 (1). Vlak voor de laatste eeuwwisseling (eind 1900) had groentehandelaar Grotenhaar hier de opslag.
Aan de buitenzijde van de schuur zien we nog de ringen waar de paarden van Schoemaker, maar misschien ook van de boeren uit de omgeving, aan vastgelegd konden worden. Er was plaats genoeg, want de afstand tot het water van de Haven was meer dan 9 meter.
De haven had ook een uitloper naar het westen, vlak langs de Nieuwstads Straat. De huizen die daar nu staan, zijn omstreeks 1954 gebouwd, op de gedempte haventak(2). De westelijke uitloper is ergens tussen 1830 en 1880 gedempt. Fuldauer veronderstelt dat deze uitloper misschien al een bestaand water was, dat alleen verder is uitgegraven(3).
Vanuit de haven naar het noorden
In de haven losten de schippers hun vrachtje, meestal turf. Of haalden ze hun vrachtje op, vaak textiel, maar ook wel landbouwproducten. Nu moesten ze met hun bootjes weer terug naar de Bornse Aa. Maar dat was een probleem, want de Bornse Beek was hier zo smal dat ze niet konden draaien. Ze voeren daarom achteruit naar het noorden tot ze, bij de aansluiting van de Bornse Beek op de Bornse Aa, konden keren in de wijdere kolk, de Zielkolk; een verbreding van de beek voor de ziel of schut iets verder op(4).
Om naar de splitsing van Bornse Beek en Bornse Aa te komen, voeren ze dus achteruit via de Smidsbekke naar het noorden en passeerden ten westen van de pastorie van de oude Hervormde dorpskerk, nu de Bijenkorf, het oude deel van het Kulturhus. Ook langs het oude kerkhof naast de Mariakapel waar dokter Schoemaker begraven ligt. Hierna volgden ze het tracé waar nu het laantje naar de aula achter de Bijenkorf ligt. Dat ligt precies op de gedempte beekbedding. Met een flauwe bocht ging de beek vervolgens naar het noordoosten, dwars over het terrein waar nu het Dijkhuis staat, om tenslotte bij de Bornse Aa te komen.
Schut, ziel of sluis
Als de schippers hun schuitjes in de Zielkolk hadden gekeerd konden, konden ze daarna vooruit, waar ze even verder op de sluis stootten. Die lag ongeveer op de plaats waar nu het viaduct de Sluis onder de Rondweg ligt. Werd de schut of ziel geopend dan konden ze in konvooi door de sluis en verder in de richting de Loolee en daarover naar Almelo.
De schut of ziel lag daar sinds 1845(5). De schut werd in de loop der jaren niet zo goed bijgehouden; ook toen al was er geld te kort. En uiteindelijk is hij in 1892 afgebroken(6).
Luucs de sluiswachter
Schutten noemt in Varen waar geen water is ook die schut en vermeldt daarbij de naam Luucs de lantaarnopsteker van Borne, die de schut bediende(7) .Wie was Luucs? In verschillende geschriften over het vroegere Borne wordt gesproken over de schut in de Bornse Beek. Die diende om het water in het dorp hoog genoeg te houden. Ook wordt er geschreven over de familie Kwast die decennia heeft gewoond in het huis naast Baas in ’n Hook aan het begin van de Bekenhorst. De familie Kwast werd de potbom genoemd(8), waarschijnlijk omdat een vader Kwast de sluiswachter was, die de potten door de sluis liet. De scheepjes die naar Borne kwamen waren, volgens Schutten, Vriezenveense turfschuitjes. Het Vriezenveense turfschuitje was een kleiner “broertje” van de zompen die op de Regge voeren. Doordat ze korter en smaller waren konden ze ook op zulke smalle beken als de Bornse Beek varen. In Borne werden deze scheepjes vaak potten genoemd. Vandaar de Potkamp en de Potbom.
De potbom en lantaarnopsteker kan dus Hendrik Jan Kwast zijn geweest, die omstreeks 1850 naast Baas in ‘n Hook woonde(9). Hij was geboren in 1806 en overleed in 1895. Hij heeft dus de tijd meegemaakt dat er in Borne een sluis was en nog geen elektrisch licht. Dat kwam, dankzij Hofstede Crull in 1896.
Aangezien de sluis in 1892 werd afgebroken, kan Hendrik Jan Kwast dus tot enkele jaren voor zijn dood in 1895, toen hij 86 was, de sluiswachter zijn geweest. Hij kan in die tijd ook lantaarnopsteker zijn geweest, hoewel hij ook al wever was. Ook toen al drie parttime banen om in de kost te kunnen voorzien? Hendrik Jan kreeg tien kinderen, een beetje extra kon dus geen kwaad(10).
Waarschijnlijker is dat Hendrik Jan niet tot zo’n hoge leeftijd sluiswachter was, maar was zijn zoon(?) Nol Kwast ook nog enige tijd sluiswachter in Borne. Maar of dit verhaal klopt weet ik niet, dus wie precies Luucs was, is mij nog niet duidelijk.
Dempen van de Bornse beek
De Bornse Beek is nu, op een kleine stukjes na, gedempt en ondergronds in een buizenstelsel terug gedrongen. Waarschijnlijk is de Bornse Beek in het dorp niet in één keer gedempt, maar bij stukjes en beetjes. Als je kaarten van Borne uit verschillende jaren vergelijkt, dan kun je zien dat als eerste het stuk tussen Pellenhof en Potkampstraat dichtging, waarschijnlijk tussen 1830 en 1860. De westelijke arm van de haven werd gedempt tussen 1830 en 1880(11).
Toen er na 1896 geen boten meer in de Haven van Borne aankwamen is men verder gegaan met dempen.
Volgens Joop Kroeze werd het beektracé door het dorp telkens een stukje korter door dichtslibben, en dempen als er weer iets gebouwd moest worden. Precieze data zijn moeilijk te achterhalen. De vader van Joop Kroeze werd in 1905 geboren. Toen was de beek in het centrum al gedempt.
Na 1945 bestond de beek zeker nog wel tot aan het dijklichaam van de rondweg. Joop Kroeze heeft bij graafwerkzaamheden aan het oude beektracé, naast de paardenstal van dokter Schoemaker, nog Duitse geweren gevonden.
De aanleg van de rondweg is begonnen in 1937 en hij is geopend in 1947. Daarmee was in ieder geval de verbinding van Bornse Beek en Bornse Aa, via open water, verbroken. Vanaf die tijd werd de Bornse Aa ook de Bornse Beek genoemd.
Ik heb literatuur gevonden die aangeeft dat het laatste stuk is gedempt bij de bouw van het Dijkhuis, rond 1968 (12) en (13). Het lijkt hierbij te gaan om de beek en omringende grond vanaf de Marktstraat tot en met het bouwterrein van het Dijkhuis.
Noten
- Goethem, Richard van, Familiehistorie Wegter. Drukkerij Hellendoorn Bad Bentheim 2014. Pag .83.
- Wie meer wil weten over de geschiedenis van het Steerntje kan het boek van Richard van Goethem lezen, waar deze gegevens ook voor een deel uit komen.
- Fuldauer, drs A. Scheepvaart in Borne. In: Borne, historie en volksverhalen 1987 Vrienden van het Bussemakerhuis.
- Groothengel, J.G., van Harten-Fransen, M.G.E. Rond horst en hof te Borghende. Vriendenkring Bussemakerhuis 1981. Pag. 8.
- Zie noot nr. 3, pag. 20.
- Zie noot nr. 3, pag. 22.
- Schulte, GJ. Varen waar geen water is, reconstructie van een verdwenen wereld. 1981 Broekhuis Hengelo. Pag. 190.
- Immerman, BWM /HJ Ellenbroek. Borne en haar bewoners in vroeger jaren. 1982 de Bruijn Oldenzaal. Pag. 38-39.
- Zie noot nr. 4, pag. 66.
- Zie noot 8.
- Zie noot 3, pag. 17.
- Eenkhoorn, R., I. van der Veen, Tj. van der Ploeg. Het Dijkhuis, Bejaardenhuis in Borne. Uitgave TMZ, 2012.
- Archief gemeente Borne 1961-2000/ inventarisno. 270, tabblad no.2.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2016-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)