Auteur: C. van Vilsteren en J.J. van der Woord
In 1995 is een groot aantal interviews gehouden in het kader van de tentoonstelling “En toen begonnen we opnieuw”. Deze tentoonstelling werd destijds georganiseerd bij gelegenheid van de viering vijftig jaar bevrijding. De organisatoren ervan wilden door middel van de interviews de herinneringen aan de bevrijding en de periode er na verzamelen van mensen die dit in Borne beleefd hebben. Een kleine veertig personen, in leeftijd variërend van 62 tot 90 jaar, waren bereid hun verhaal te laten optekenen.
Het hele verhaal van de Tweede Wereldoorlog is nog lang niet geschreven en het is de vraag of het ooit voltooid kan worden. Maar terug naar Borne, de bevrijding gezien door 40 paar ogen. Na lezing van alle verhalen blijken sommige gebeurtenissen scherp in de herinneringen gebleven te zijn. Juist wanneer het gaat over de periode van de Tweede Wereldoorlog valt op hoezeer in de loop van de tijd de grijsnuances worden aangebracht in de beoordeling van mensen en toestanden. Het beeld van de “foute moffen” en de “goede Nederlanders” bestaat niet meer. De tijd heelt niet alleen wonden, maar maakt kennelijk ook een genuanceerder beschouwing mogelijk. Vragen als: “Hoe heeft het kunnen gebeuren?” in combinatie met: “Hoe zou ik gehandeld hebben?” dragen hiertoe bij.
Na lezing van alle verhalen blijken sommige gebeurtenissen scherp in de herinneringen gebleven te zijn. Een aantal van die herinneringen laten we hierna de revue passeren; letterlijk in de woorden zoals ze in de gesprekken onder woorden zijn gebracht.
De verwarring van de derde april. Ineens waren ze er!
Bevrijding
“Toen kwam Adolf. Hij was hoofdofficier en was zelf ingekwartierd bij café Lindeboom. Hij heeft de landwachters opgehaald en ze tegen de muur gezet en hen voortdurend boven het hoofd geschoten. Een dag voor de bevrijding en toen waren de Duitsers er nog. Een motorrijder kwam aangereden met de opdracht om alles in brand te steken. Dat was Bevrijdingsdag ’s middags. De Duitsers vluchtten in de richting van Delden en zijn daar nog beschoten en gevangen genomen. Twee goede Duitsers, Max en Erich, zijn na de oorlog nog een paar keer terug geweest in Borne; bij Lenferink en zo. Het waren jonge mannen en als ze de Engelsen hoorden overvliegen, zaten ze te huilen, denkend aan hun vrouw en kinderen.”
Vlak voor de bevrijding trokken steeds meer moffen weg. Wel hadden we regelmatig inkwartiering; 80 tot 100 moffen op de deel. Vader heeft in de paasnacht nog gesproken met de SS-commando. Waarom ze zo rustig slapen, terwijl de Engelsen al in de buurt waren? Vroeg in de morgen zijn ze weer doorgetrokken. Daarna kon de familie alles opruimen. De boel moest worden aangeveegd, omdat het Pasen was.”
Toen de Engelsen binnenkwamen, reed er een Duitser op een motorfiets door de Abraham ten Catestraat, maar voor de winkel van slager Kuiper stond een Engelse pantserwagen. Hij zorgde dat ie wegkwam. De jongens van Smoors kropen achter de dikke stenen van de bakkersoven. Af en toe was er vuurcontact, maar de Duitsers gaven zich over. De krijgsgevangenen liepen door de Grotestraat en de burgers jouwden hen uit en spuwden hen in het gezicht. “
“Dan komen de Canadezen in de school. Ook ene Roger Creaton, die altijd over zijn moeder sprak. Als motorordonnans kon hij vanuit Duitsland allerlei spullen halen. En toen hij een jeep had, ook nog een naaimachine voor moe- der. Hij hoorde bij de Grenadier Guards. Nog vlak voor de bevrijding kwamen er nog Duitse soldaten vragen om eten: “Wat muj?” Het wa- ren drie soldaten die teruggingen naar hun hei- mat. “
Op een middag kwam er een Canadese tank aan. Er waren nog Duitsers in de buurt. We gingen in een café op een rijtje liggen op de vloer, totdat we de tank weer weg zagen rijden. Er was geen schot gelost. Later kwamen er meer van die grote tanks en die kwamen achter ons bedrijf te staan. Dat waren de eerste Canadezen.”
Toen kwamen de Engelsen vanaf Hengelo. Alles moest in huis blijven. Mijn moeder was verlamd en die ging met stoel en al de kelder in. Voor de zekerheid. Toen de Engelsen kwamen, waren de moffen nog niet weg. De hele nacht liep er een mof met een pantservuist om ons huis. Dat was vlak voor de dag van de bevrijding.”
“Toen kwamen de Canadezen. En toen kregen we stoet en Engelse thee; in die tijd hadden we geen brood. Op de Bleek hebben de Canadezen gestaan en bij Braakhuis. Ze stonden overal. En dan kregen we chocolade en soms sloffen sigaretten. We waren nog jong en dat was wat. Maar er is niks gebeurd hoor.”
“We wisten dat de Canadezen binnen kwamen, dinsdag na Pasen op 3 april en ’s avonds om half acht. Toen waren we glad gek en zijn we naar buiten gegaan. Achter de bevrijders aan. De Engelsen kwamen met de eieren uit de Boerenbond. Mevrouw Groothengel ging op de tank zitten en gaf de Engelsen een borrel.
Er was bij ons een Engelse soldaat, Noel Saunders. Hij kon aan het geweer schieten horen of er een Engelsman of een Duitser schoot. De Canadezen kwamen met tanks; bij de Engelsen heb ik geen tank gezien.“
“En dan is er de bevrijding. We gingen op zondagmorgen naar de kerk. De mis is aan de gang, als de pastoor zegt dat we naar huis moesten gaan vanwege de oorlogshandelingen. De Engelsen waren al in Beckum. Het werd meteen stil op straat. We zagen rijen moffen zich terugtrekken. Jan van de Pan riep om dat we na 14.00 uur niet meer op straat mochten zijn. De moffen liepen ongeorganiseerd met gestolen fietsen, paarden en wagens. Dan komt het bericht dat de tommies aankomen. De buurman gaat erheen, moeder en de kinderen moesten thuisblijven.”
Op de bevrijding, op woensdagmorgen, was er mis. En na de mis begon de organist het Wilhelmus. En de hele kerk stond op om te zingen. Het mooiste wat ik heb meegemaakt. Pastoor Frank was dat, die deed de mis. Die was bij de ondergrondse. De Bie speelde op het orgel.”
“Die vrijheid was een belevenis. Gaan en staan waar je wilde. Niet zo beklemmend meer. Toen mijn man naar Borne ging, stonden er nog twee Duitsers aan de Oude Bieffel en die wilden hem toch nog de fiets afpakken. Maar bij Platenkamp stonden de Engelsen en die namen ze wel over.“
“Het gevoel van de bevrijding. Veel spanning viel van je af. De dochter was toen een kind. In het schaftgebouwtje van Spanjaard hebben ze toen gedanst. Wij mochten er niet in, want we waren nog te jong. Maar ze waren net gek. Er waren allemaal soldaten. Ter Brugge en Meulenbelt stonden op de kolenschuur gek te doen en zakten erdoor.”
“Sommigen raakten verslingerd aan de Engelsen. Sommige verkeringen raakten er door uit. Er zijn ook wel huwelijken gesloten tussen meisjes en soldaten. Ook was er sprake van oorlogskinderen. Vader had het er moeilijk mee: de naaister verwachtte een kind van één van die geallieerde soldaten. Vader vond het van dat kind vanzelf niet zo erg. Alleen wel, dat hij straks dat kind niet kon verstaan!”
“Uit de witte woningen werd de vlag uitgestoken. Vader zag het en hij sprong hoog over de draad. Dan komen de Dorsets en ’s avonds eten we plumpudding.”
Dan de bevrijdingsfeesten……….
Feesten
“Feesten. Het was één groot feest. Wat er met dat feest gebeurde? Buurtfeesten werden er ook gehouden. Moppen vertellen. Bernard Oude Wolbers, die kon dat ook goed. Er viel veel van de mensen af.
Dansen deden we aan de Deldenerweg, bij de kruising van de Dunantstraat. Wie een instrument had, kwam er aan. Dat feest duurde een paar dagen. We gingen na de bevrijding weer uit. Ook naar kasteel Doorn, waar de Duitse keizer zou hebben gewoond. Je wist niet wat je zag.”
“Er was feest op straat van zingen en zo. Feesten werden georganiseerd met de Canadezen. De Canadezen gaven dan koffie en thee. De Canadezen zijn hier het langst gebleven. We hadden dikke Sjakie en kleine Sjakie uit Canada. We hadden geen hinder van dronken kerels. Bij Eekers werd stevig gedronken. De meiden uit Borne werden gewaarschuwd, omdat het met die soldaten gevaarlijk was.
In de Grotestraat, bij Vonk, waren luidsprekers. Daar waren waarnemend burgemeester Van de Sandt en de commandant van het Dorsetregiment. Bij Blomberg werd een bordje onthuld en werd de markt het Dorsetplein.
Er was een tentje bij de Morseltdijk. Er werd eigengemaakte drank gedronken; er was feest voor het huis van de burgemeester en bij de Ambachtsschool. Toen werden de straten versierd. Veel oranjespul. Er is een buurtvereniging opgericht. Die heeft nog lang bestaan.”
En dan de zuiveringen……
“Verraders”
“Een paar dagen na de bevrijding zijn de NSB-ers en de landverraders opgehaald. Ik weet ook van die NSB-ers die goed waren; heel veel goed voor de onderduikers. Die ene boer, die lid was van de NSB was en veel onderduikers had. Die heeft ook maar enkele dagen vastgezeten.”
“De NSB-ers werden uit hun huis gehaald en ook de moffenmeiden. Die werden naar de Boerenbond gebracht. De moffenmeisjes werden kaalgeschoren. Zoiets was heel erg; het waren geen sletten. Dan moesten ze met de handen in de nek rondjes lopen en werden ze door de omstanders uitgejouwd. Dan komt de Bornse Harmonie met achter hen de NSB-ers en de moffenmeisjes. Wat eigenlijk niet orde was. Je kon alles tegen ze zeggen wat maar lelijk was. Wat eigenlijk ook niet kon.”
“Vrijwilligers bewaakten de NSB-ers. Eerst in de steenfabriek, later in de Ambachtsschool. Dat was mooi werk na al die spanning. Je kon ze hard aanpakken, maar dat gebeurde niet lijfelijk. Ze hadden ons eerst onderdrukt, nu zijn wij aan de beurt. Dat was goed werk. Anderhalf jaar heeft hij die landverraders bij de boeren laten werken. Als hij thuis kwam zat hij onder de vlooien. Maar het verdiende ontzettend goed.”
Maar ook de gewone dingen van het leven werden weer opgevat……….
Dagelijks leven
“Feesten deden ze in Borne. In Zenderen waren er niet zoveel. Ach, er veranderde niet zoveel vlak na de oorlog met de winkel en zo. Van de bevrijding weet ik weinig. Ik heb er weinig last van gehad. De eerste van ons is in 1943 geboren. De twee meisjes zijn direct gestorven. Dat was net na de oorlog.
Toen had de vrouw suikerziekte en dat wisten we toen niet.”
“De buren keken gek op, toen na de Bevrijdingsdag de onderduikers weer boven water kwamen. Ze wisten van niets. Zelfs haar getrouwde zus wist, zoals de bedoeling was, nergens van.”
“Buurman Hendriks merkte pas na een kwartier dat Donald de Leeuw sr. naast hem stond. Hij had niet geweten dat er vijf joden naast hem hadden gewoond.”
“Over de slachtoffers van de oorlog werd er na de oorlog veel gepraat. Over die jongen van Oonk van de Oonksweg, die op de Grebbeberg is gesneuveld. Brasser, die ze doodgeschoten hebben en Van Dijk, bedrijfsleider bij Lievenboom. Vonk hebben ze op een zondagmiddag doodgeschoten. Toen het landkruis werd geplaatst liep toch heel Borne uit. Iedereen had wel wat meegemaakt en iedereen was druk met zichzelf.”
“Direct na de oorlog was er wel degelijk een gevoel van saamhorigheid. Dat werd dan geleidelijk aan minder. De eerste verkiezingen hebben dat wat meer in de hand gewerkt. Eigen motieven gingen een rol spelen en dus ook de daaruit voortkomende tegenstellingen. In Borne was het tegengestelde denken nooit zo groot geweest. Op de boer, dus in in de noaberschap werd er geen onderscheid gemaakt tussen rooms-katholieke boeren en anderen.
En achter het spoor dan? Daar kwamen eerst de Drenten en vrij kort na de oorlog nog meer. Velen van de Drenten waren protestant en vanuit die hoek werden ze goed geholpen. Er waren verder weinig contacten met de mensen van over het spoor. Op de boerderij was het te druk.”
“En dan gingen we naar Hertme of naar Saasveld om wat te schieten en zo. Ook wisten we wapens in een vijver achter het patersklooster op Weleveld. Lichtkogels namen we mee en sloegen we er met een voorhamer op en dan begonnen ze te branden. Een keer sloegen we op een dergelijke patroon en we hoorden een klap. Er schoot een kogel dwars door de schuur. Toen hebben we het nooit meer gedaan.”
“In september gingen we weer naar school. De scholen waren door de Engelsen bezet. Dus maakten ze noodlokalen bij Liedenbaum, bij De Meijer en in de jodenkerk. Er was weinig toezicht, dus werd er nogal eens gespijbeld. En dan werd er weer met de wapens ‘gespeeld’.”
“Met een vrachtauto zijn we toen elke dag naar Almelo gebracht. Het duurde lang voor de treinen weer geregeld reden. Je kon na de oorlog mondjesmaat, of met de taxi, of met de bus; vanwege de benzine. Die bus bijvoorbeeld kwam van Ter Haar in Borne.
Vervoer was er niet. Op een gegeven moment komen er zes Chevrolet pick-ups naar Nederland en ons bedrijf kreeg er ook één van. Dat was in augustus 1945.”
“Lang was alles nog op de bon. Soms liep je de hele dag door Borne en kwam je thuis met een leeg mandje. Want er was nog niets. Brood kregen we van de Canadezen. Die zijn nog een paar maanden gebleven; de Engelsen moesten naar de Duitsers heen.”
“Voor groente en fruit moest je de boer op. Met het hele spul gingen we erop uit. Maar gebrek hebben we na de bevrijding niet gehad. We hadden één paar schoenen voor vier man, zo gezegd. Knoef zat op het distributiekantoor en we hebben toen een paar schoenen aangevraagd. Maar we kregen geen paar schoenen, omdat ze ons in de kerk hadden gezien, mét een paar schoenen. En dat was Knoef, en dat was ‘t.
Bij Smits kreeg je nog wel eens een lap. Spanjaard begon weer te draaien, vlot na de bevrijding. Stroschoenen hadden we van gevlochten stro. Die waren zo kapot. Klompen, die droegen we.”
“Een probleem was de groei van het aantal niet-Bornsen. Later werd de verhouding wel wat beter. Ze praatten je van de stoel af en gingen er zelf op zitten. Het lag echter veel aan de Bornsen zelf. Mensen in Borne hingen vroeger als klitten aan elkaar. Met de opkomst van de welvaart ging dat achteruit, evenals het geloof in God.”
“Ze was al lid van de Arbeiderszangvereniging ‘De stem des volks”. In 1942 is het koor gestopt, omdat ze weigerden deel te nemen aan de Cultuurkamer. Ook direct na de oorlog bleven de verhoudingen als van voor de oorlog: rooms katholiek werkt bij rooms katholiek.”
“De Leeuw vertrok naar een woning aan de Oude Deldenseweg, naar een huis van een NSB-er. Enkele weken na de bevrijding begon hij een vleeswarengrossierderij aan de Abr. ten Catestraat, achter het huis van Zilversmit. Achter het erf stond een koeienstal. Die hebben ze zelf uitgebroken en met kartonpapier een plafond en muurtjes gemaakt.”
“Huisvesting was een ramp. Vader was voorzitter van de woningbouwvereniging en wethouder. Enige honderden wilden een woning hebben. Gerard Kuipers heeft snel willen bouwen. Het eerst in “de Kemp”, daarna de Duivenstraat: de duplexwoningen. Ook was er inwoning, waarbij delen van woningen werden gevorderd, wat veel ruzies opleverde.”
“Ze trouwden kort na de oorlog en kregen een kamer in de buurt. Bij Manna Mulder, voor wie ze ook moesten koken. Ze hebben totaal bij zesenhalf jaar ingewoond en toen kregen ze een huis in de Von Bönninghausenstraat. Daar werden de tonnetjes al door de gemeente geleegd. “
“Na de bevrijding was er een mooie zomer en toen de winter kwam, ging alles wel veel beter.”
Het is opvallend hoezeer de herinneringen aan het dagelijks leven in het eerste naoorlogse jaar zijn weggezakt. Komt het omdat alles als ‘normaal’ werd beschouwd of moest worden beschouwd? Komt het omdat de terugkeer naar de vooroorlogse verhoudingen een desillusie betekende, die je je maar liever niet herinneren wilt? Of komt het omdat de zorg voor het dagelijks leven als snel werd overschaduwd door andere gebeurtenissen die een claim op de aandacht legden.
Net zoals in 1995 is er opnieuw een tentoonstelling. Misschien en hopelijk roept een bezoek aan deze tentoonstelling allerlei vragen en herinneringen op, die bijdragen tot een gedetailleerder beeld van de tijd, waarin we opnieuw begonnen…….
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2015-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)