Auteur: Leo Leurink
In deze 3e aflevering weer enkele uitvoerige, maar ook een aantal korte reacties van lezers van het eind 2012 verschenen Bornse bijnamenboek, ‘de Melbuuln van Nazareth’. We beginnen met die van Hans Weustink, die nu in Hengelo woont, maar wiens wortels in Borne liggen. Hun bijnaam ‘Butje’ (zie pag. 28 van het bijnamenboek) hadden zij ‘te danken’ aan een ongetrouwde tante, van moeders kant. Met die bijnaam, beter gezegd een spotnaam, waren Hans en zijn familie niet zo blij, zoals Hans mij vertelde. Rond medio vorige eeuw hadden Hans’ ouders aan de Bleek een glas- en verfhandel, annex drogisterij. Hun achterbuurman was de ‘illustere’ Gait Scholten, toen boer op het ’Erve Wensink’, (nu: Beeldentuin Scholtenhof).
Bijnamen om en nabij het ’Erve Wensink’
Tegenover de oprit naar de boerderij’ ‘Wensink’ (alias ‘Scholtenboer’) had tot ver in de vorige eeuw de fam. Kuipers een bakkerij en bakkerswinkel (nu runt de familie Jan Koehorst er haar bakkerszaak). Volgens Hans Weustink, wiens vader een achterneef was van de oude Kuipers, is de bijnaam ‘Rugg’nbakker’ (pag. 116) voor de bakkersfamilie Kuipers geen verbastering van ‘roggebakker’, zoals in de 1ste druk van het bijnamenboek door mij is gesuggereerd. Door het vele sjouwen van zakken meel naar en van de zolder wat toen op de rug ging, kregen ze deze bijnaam. Het was bijna allemaal ‘ruggenwerk’ in die tijd, vandaar ook dat beide bakkerszonen van Kuipers ‘Frans van de Rug’ en ‘Harrie van de Rug’ werden genoemd. In de 2de druk van het bijnamenboek is er bij deze bijnaam een aanpassing opgenomen. Dat geldt ook voor de “Bult’-bijnamen (pag. 28) met een uitbreiding van ‘Bultje van Dijk’, de naaste buurman van Hans W., die een sigarenwinkeltje dreef aan de Bleek.
Iets verderop in de Aanslagsweg had Vulpen, die was ‘ingetrouwd’ bij zijn vrouw (Hilbrink) ook een sigaren- annex snoepwinkeltje. Beiden hadden slechte ogen (die nogal opvallend knipperden); vooral het linkeroog van Vulpen knipperde voortdurend, vandaar hun beider bijnamen ‘Knipeugke’ (zie pag. 74).
“Zondags kregen we een cent en gingen dan naar ‘Knipeugke’ om er een toverbal te kopen, wat veel kleuren gaf. Door de week verkochten ze ook petroleum, wat in hun winkel goed was te ruiken”, aldus Hans W.
Hij wist ook nog een anekdote over Marie Gralike-Timmerhuis, alias ‘Dikke Marie’ (zie pag. 32 en 33); van dit voorval was hij zelf getuige. Marie vroeg eens aan bakker Immerman: “Bakker, dee puntkoek van oe, dee vindt oons ‘Gerradje’ zo lekker; kö’j dee ok inweck’n? Wat zeg ie, bint d’r gin puntkoek’n meer? Doot mie dan ma ne pak beschuut’n, dee vindt Gerradje ok wa lekker!”
Met een wat minder frisse anekdote over ‘Jootje ter Haar,’ knecht bij Gait Scholten, sluiten we dit gedeelte af. “Jootje poepte altijd achter de schuur, waar wij onze ondergrondse hut hadden gebouwd. We noemden hem ook wel ‘Lellenjan’, vanwege zijn grote oren. Om hem een keer te pakken te nemen hadden we een diep gat gegraven, samen met Herman Scholten, later directeur van Steenfabriek Scholten. Het gat, vlak voor onze hut, werd gevuld met koeienstront en afgedekt met takken en gras. Ons graafwerk bleek zeer succesvol. Jootje is er tot aan zijn nek toe in geraakt en de dag erop kon je aan de sporen koeienstront zien, waar hij vanaf de valkuil naar toe was gelopen”, aldus Hans Weustink.
Reacties uit het ‘hoge noorden´ en uit ´Striepersgat´
Van de ´Zwaan´nbett´n´-zusjes, Thea en Marlies Mulder, kreeg ik ook enkele aantal leuke reacties. Thea, een trouw heemkundelid, woont al jaren in Termunten (in het ‘hoge noorden´ van Groningen) en (erg frappant) Marlies woont aan de andere kant van ons land, in ‘t zuidelijk gelegen Valkenswaard. Nu we toch met bijnamen bezig zijn: In Carnavalstijd wordt Valkenswaard aangeduid als ´Striepersgat´. Deze naam vloeit voort uit het woord ´striepen´, dat het verwijderen van de hoofdnerf van een tabaksblad betekent, nodig voor de productie van sigaren en herinnert aan de omvangrijke sigarenindustrie die Valkenswaard heeft gekend.
Thea schrijft: `Na het overlijden van mijn vader moesten er rouwcirculaires geschreven worden o.a. een naar Annie van ´Prèèk-Graads´ (aan de Oude Almeloseweg). Na erg veel gedoe zijn we er uiteindelijk toch achter gekomen, dat de feitelijke familienaam Tanke was.
(L.L.: een treffend voorbeeld dat men vroeger de bijnaam meer gebruikte dan de familienaam. De bijnaam wist men zonder nadenken; naar de familienaam moest men vaak zoeken).
Marlies over ´Kluut’n Kenelia’ en de televisie. In mijn jeugd speelde ik vaak bij mijn tante Susan Morselt, een zus van mijn moeder. Soms kwam daar Kluut’n Kenelia wel eens aanlopen. Ze kwam, waarschijnlijk om een paar centjes bij te verdienen, appels of aardappels schillen. Op een dag mocht ze in de kamer om daar het wonder van de televisie te aanschouwen. Op het puntje van de bank zat ze en keek haar ogen uit. Ineens schoot ze recht overeind: “Kan den kearl miej noe zeen?” Tja, overgaan naar een nieuw tijdperk valt niet mee als je nog maar net de knipmuts hebt afgedaan. In dezelfde range ligt het verhaal over mijn oma Mulder, een zeer godvruchtige vrouw. We keken samen naar ‘Urbi et Orbi’, oma in devote aandacht voor de paus. Ook zij kon het geheim van de televisie niet zo goed doorgronden, dus fluisterde ze ons toe: “Rokken over de knieën!”
Dat je moet oppassen met gebruik van bijnamen heb ik begrepen uit het verhaal dat mijn vader, Bernard Mulder, wel eens vertelde: In Borne woonde een echtpaar, hij een echte Bornenaar, zij een vrouw uit de grote stad. Waarschijnlijk begreep ze de nuances van het toepassen van bijnamen niet zo goed. Toen van Gend & Loos (in de persoon van Bernard Schoemaker, die ´Jöapke´ als bijnaam had) kwam voorrijden en ze de deur opende zei ze:
Dag Jaapje´, zet het pakje maar in de gang´. Tot zover de ‘oald-Boornsen’, de zussen Mulder.
Tot slot nog enkele correcties en/of reacties
Bij de beschrijving van de bijnaam ‘Smôrreboer’ (‘Greadske’ Lenferink) op pag.123 is abusievelijk als zoon Thijm vermeld; dit moet uiteraard schoonzoon Thijm (de Boer) zijn, die met ‘Greadskes’ dochter Suze trouwde.
Een telefonische reactie kreeg ik van mevr. Ria Willemsen-Vörgers over de Bornse bijnaam ‘’n Gasfitter’ (zie pag. 45). Zij is van mening, dat niet A. Vrielink maar Albert Willemsen, v.a. 1931 als chef verbonden aan het voormalige Bornse gasfabriek, deze bijnaam meekreeg; hij vierde er in 1971 zelfs nog zijn 40-jarige jubileum. Bij navraag bij enkele oudere ‘Boornsen’ bleek, dat zowel Willemsen als ook Vrielink onder deze bijnaam bekend staat.
De volgende keer
In de volgende 4de aflevering, o.a. verhelderende kanttekeningen betreffende bijnamen van enkele families, wonende op of nabij landgoed Weleveld, als ook iets over ‘kwezels’ (onder de klopjes) in Zenderen.
Reacties op deze bijnamenartikelen, alsmede aanvullende informatie over de bijnamen, zijn altijd welkom.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2014-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)