Auteur: Jan F. Deckwitz
Aan bijzondere personen heeft het in Borne nooit ontbroken. In 2006 verscheen het boekje “Markante Bornenaren”. De beschreven dorpsbewoners zijn nagenoeg allen van na 1900. Ook vóór deze tijd had je bewoners die van bijzondere betekenis waren in het dorp. Vaak bij toeval kom je ze tegen in de annalen of archieven. Één van deze personen in Borne was Lubbert Drekkers.
Wat mij aanvankelijk intrigeerde was dat hij twaalfhonderd gulden schonk voor de bouw van een kerk, het voormalige kerkhuis aan de Weerseloseweg (nu Koppelsbrink). Verder onderzoek naar de handel en wandel van Lubbert Drekkers leverde een aantal opmerkelijke feiten op.
Deel -1- Lubbert Drekkers: zijn gezin, betrokkene in de dorpsgemeenschap en ondernemer
Inleiding
Lubbert Drekkers nam in 1774, samen met een aantal dorpsgenoten, het initiatief om in het dorp Borne een eigen RK-parochie te stichten en hier een eigen kerk te bouwen. Tot dan toe moesten de Bornse katholieken naar Hertme of Zenderen voor een kerkdienst.
Drekkers was ondernemer alhoewel hij als wever te boek staat. Hij functioneert als fabriqueur, handelaar in textiel en doet dit aanvankelijk succesvol, hij heeft op een gegeven moment meerdere huizen in het dorp. Toch loopt het minder goed af. Op het einde van zijn leven, omstreeks 1825, woont hij in een klein kamertje en heeft hij het medegebruik van een zolder. Wat is er gebeurd?
Met de bezetting van ons land door de Fransen in 1795 en de wording van de Bataafse Republiek wordt eindelijk vrijheid van godsdienstbeleving verkregen en ook bestuurlijk verandert er veel. Dan krijgen we een andere Lubbert Drekkers te zien. Hij aarzelt niet het initiatief te nemen om het tij voor de katholieken te doen keren en gaat zelfs zo ver het recht in eigen hand te nemen. Met enkele dorpsgenoten molesteert hij de plaatselijke schoolmeester Jan Herman Dorgelo in zijn school en komt hij in aanvaring met het bestuur van dorp en streek. Hij moet zelfs het dorp ontvluchten om aan een arrestatie te ontkomen. In 1796 wordt hij aangeklaagd voor het beledigen van de magistraat en worden er voorbereidingen getroffen om hem voor de rechter te brengen.
In twee afleveringen wordt op het leven van Lubbert Drekkers teruggekeken. In deze eerste aflevering komt zijn persoonlijk leven en zijn lidmaatschap van het kerkbestuur aan de orde. Ook wordt hier zijn opkomst en ondergang als ondernemer geschetst. In een volgende aflevering wordt zijn houding en gedrag geschetst als de Fransen ons land hebben bezet. Lubbert meent, in een periode waarin sprake is van een zeker bestuurs- en gezagsvacuüm, het recht naar eigen hand te kunnen zetten.
Wie was Lubbert Drekkers?
Lubbert Drekkers wordt op 30 maart 1754 te Borne gedoopt(1) als zoon van van Gerardes Dreckers en Gertrud Swering. Swering is een bekende naam in Borne, maar de naam Drekkers komt voor het eerst als Drek (1702) en vervolgens vanaf 1712 tot 1755 als Dreckers in Borne voor. De familienaam verandert naar Drekkers en dit blijft zo tot rond 1872. Daarna is de naam weer uit het dorp verdwenen.
Lubbert groeit op aan de Juurenstraat (huidige Ennekerdijk) in Borne (zie kaartje: perceel 341) en krijgt ook scholing want als jong volwassene kan hij lezen, schrijven en rekenen, getuige de brieven die hij mede ondertekent en onderhandelingen waarbij hij betrokken is. Als jong volwassene, omstreeks 1775, beoefent hij het beroep van wever.
Op 25 mei 1778 treedt Lubbert in het huwelijk met Euphemia Ensink(2) (1753 – 1831). Euphemia werkt als spinster. Ze krijgen samen vier kinderen: Gertrudis (9 april 1781), Anna Maria (24 juli 1783), Joannes Henricus (15 oktober 1785) en Gertrudis (13 januari 1792)(3). De eerste Gertrudis is blijkbaar vroeg overleden, hierover is geen informatie gevonden, ook niet in een begraafregister.
De bouw van een kerkhuis(4)
Rooms-katholieken van Borne gaan in die tijd (vóór 1785) ter kerke op het Groothuis in Hertme of ’t Hulscher te Zenderen. Omdat de rooms-katholieken in de tweede helft van de 18e eeuw wat meer vrijheid kregen voor het beleven van hun geloof en het hen ook oogluikend werd toegestaan eigen kerken te bouwen, ontstaat in het dorp Borne de wens om hier een eigen parochie te stichten en een kerk te bouwen. Wel waren er voorwaarden waaraan zo’n kerk moest voldoen: het gebouw mocht er niet uitzien als een kerk en de ingang mocht ook niet aan de openbare weg liggen. Het meest eenvoudige was de kerk te bouwen als een boerenschuur, vandaar ook de veel gebruikte naam hiervoor: schuurkerk.
In 1774 neemt Lubbert Drekkers met een aantal dorpsgenoten als voorlopig kerkbestuur het initiatief om in Borne een parochie op te zetten. Pastoor Henricus Lammering in Hertme ondersteunt dit initiatief en op 3 februari 1774 wordt een verzoek ingediend bij Ridderschap en Steden (Staten van Overijssel) voor het bouwen van een kerk. Een antwoord blijft echter voorlopig uit.
Op 24 april 1785 gaat er een missive naar Van Heiden Hompesch, de drost van Twente: “versoeke seer oodmoedelik an hun edele mogende om ons goed gunstelik toe te staan om een kerkhuis in ’t dorp Borne te bouwen en versoeken om onse pastoor daar in om sin kerkelijke diensten te doen“.
Op 3 juni 1785 komt de drost zelf naar Borne om zich op de hoogte te stellen van de plaats waar het kerkgebouw zou komen. Aanvankelijk wilden de katholieken hun kerk bouwen op de vicariegronden achter de beek (dat is op de huidige parkeerplaats vóór het Kulturhus). Dit is tegen de wens van de gereformeerden en ook de drost wijst deze plaats af. Immers de rooms-katholieke kerk zou dan voor de pastorie van de dominee komen, wat als zeer bezwaarlijk werd verondersteld. Inmiddels is óók contact gezocht met hofmeijer Eenhuis om op zijn grond de kerk te mogen bouwen.
Op 11 augustus 1785, 11 jaar na de aanvraag, wordt goedkeuring verkregen van Ridderschap en Steden om een kerkhuis te bouwen. Inmiddels is er ook een voorlopige overeenkomst met de hofmeijer om een kerkhuis, pastorie en schuur te bouwen op de Noordkamp (huidige Koppelsbrink).
Op 3 september 1785 vindt de aanbesteding voor de bouw van de kerk plaats: Herman Veehof wordt de aannemer, Jan Klensman en Mannus Ziethof de metselaars. Ook de aanbesteding voor de bouw van de pastorie met schuur vindt plaats: bouwkosten zijn tezamen: fl. 10.386-9s-2p (guldens / stuivers / penningen).
Men gaat voortvarend aan de slag want op 12 september 1785 vindt de eerste steenlegging plaats. Er zijn “vier eerste stenen”: van pastoor Henricus Lammering, kapelaan Johan Mulder, kerkmeester Lubbert Drekkers en kerkmeester Jan Mulder. Dat Lubbert en Jan ook een eerste steen mogen leggen komt waarschijnlijk voort uit hun bijdrage van fl.1200,00 voor de bouw van de kerk. Een gigantisch bedrag voor die tijd.
Opmerkelijk is, dat Lubbert een relatief groot bedrag doneert aan de kerk, gezien zijn beroep van wever. Had hij geërfd of misschien een “rijke vrouw” getrouwd? We weten het niet en hebben dit ook niet kunnen achterhalen. Zakelijk gaat het hem echter zeer goed in deze tijd, gezien zijn betrekking met Johanna Tak-Racer, waarop we later terugkomen. Het is dus zeer goed mogelijk dat hij op eigen kracht zijn vermogen heeft vergaard.
Op 11 oktober 1785 is Lubbert Drekkers weer betrokken bij een overleg met Anna Eenhuis-Helmig, de weduwe van de hofmeijer. Het gaat inderdaad om een stuk grond op de Noordkamp dat in erfpacht aan het kerkbestuur wordt gegeven. De erfpachtakte is uiteindelijk definitief opgesteld op 30 maart 1786, de kosten voor de erfpacht bedragen 12 gulden per jaar. De acte wordt mede ondertekend door Lubbert Drekkers. De bouw van de kerk is dan al geruime tijd aan de gang, op paaszaterdag 24 april 1786 wordt hier de eerste mis opgedragen.
Tot zover dan de betrokkenheid van Lubbert Drekkers bij de bouw van het kerkhuis en als kerkmeester.
Lubbert Drekkers de ondernemer
Dat Lubbert niet zomaar een wever was maar ook over de nodige ondernemingsgeest beschikte, blijkt uit het feit dat hij eind 1780, pas 26 jaar oud, zijn eerste huis kocht. Het is een half huis met grond gelegen aan de Koppelsbrink op de lokaties D196 en D197 (volgens de kadasterkaart van 1832). Het gaat hem goed want enkele jaren later koopt hij ook de woning met grond hiernaast op de lokatie D198 en D199.
Dat het Lubbert goed gaat blijkt o.a. uit zijn handelscontacten met Johanna Tak-Racer die een groothandel heeft aan de Nieuwe Dijk in Amsterdam(5). In 1784 verkoopt hij aan haar voor fl. 262,00 aan linnen en voor fl. 1262,00 aan marseljes. Marseljes (genoemd naar de Zuid-Franse stad Marseille) of rokstrepen zijn doeken met een linnen ketting een katoenen inslag vaak voorzien van ingeweven figuren. De ruwe katoen levert Johanna, die dan in Borne wordt gesponnen tot draden voor de Marseljes. In december 1783 levert zij 739 pond ruwe katoen voor een bedrag van fl. 812,00. Lubbert functioneert dan min of meer als fabriqueur, dat wil zeggen dat hij een aantal wevers en spinsters voor zich laat werken. Hij levert katoen, linnen- en katoengarens toe en neemt de geweven doeken af. Een deel van de garens betrekt hij weer van Johanna, meestal met de afspraak dat deze betaald worden bij aflevering van de doeken. Zo kon hij tussentijds de wevers die voor hem werkten betalen voor stukwerk.
Johanna Tak-Racer (1734-1822)(6) was geen onbekende. Ze is een zus van de bekende Jan Willem Racer (1736-1816), advocaat en later burgemeester van Oldenzaal. Beiden zijn in Delden geboren. Beiden ook hebben enkele jaren als opgroeiend kind bij een oom, dominee Everwijn van den Berg, in Borne gewoond. Everwijn was een broer van Johanna’s moeder.
Op 19-jarige leeftijd vertrekt Johanna vanuit Borne naar Amsterdam om bij haar zus Arnolda (1729-1763), die een textielwinkel heeft, in dienst te treden. Enkele jaren hierna, in 1757 huwt zus Arnolda Dirk Bruins in Almelo en vertrekt zij uit Amsterdam. Johanna neemt de zaak in Amsterdam over en weet naast het beheer van de winkel ook een textielhandel op te zetten. Ze handelt zelfs met de VOC over de koop van garens uit India en heeft in geheel Nederland, maar vooral in Twente en de Achterhoek, haar afnemers en toeleveranciers.
Aanvankelijk werkte Lubbert nauw samen met Frans Mulder, een dorpsgenoot. Na enkele jaren zijn beiden ieder voor zich zelf verder gegaan. Ook Frans Mulder heeft gedurende jaren gehandeld met Johanna Tak-Racer. In 1785 verkoopt Lubbert voor fl. 172,00 aan linnen en voor fl. 2697,00 aan marseljes aan Johanna. De garens uit India waren van een fijnere kwaliteit dan die uit Twente. In Twente werd gedurende een 20-tal jaren meer importgarens gebruikt dan van eigen maak.
In de volgende jaren neemt de verkoop van linnen naar Amsterdam af. In 1786 wordt voor fl. 154,00 aan linnen verkocht en voor fl. 985,00 aan marseljes. Ook in de jaren hierna is er handel met Amsterdam, alhoewel in mindere mate. De laatst geregistreerde verkoop van Lubbert aan Johanna is van 1789 waarbij voor fl. 420,00 aan linnen naar Amsterdam gaat. Tot deze tijd verlopen de zaken voorspoedig, alhoewel Lubbert dan reeds een schuld bij Johanna heeft van ruim fl. 1100,00 voor geleverde garens en niet afgeleverde doeken. Er komt een kink in de kabel, waardoor is niet geheel duidelijk. Vermoedelijk is Lubbert niet zo gemakkelijk in de dagelijkse omgang en heeft hij onvoldoende zicht op zijn financiën, wat later ook wel zal blijken.
Wat ging er mis?
Tot 1780 woont Lubbert vermoedelijk bij zijn ouders in huis aan de Juurenstraat. De zaken gaan goed in de zeventiger jaren; op 19 december 1780 koopt Lubbert een half huis(7) (zie kaartje: D196 en D197) met grond achter de klopjeswoning en de oude pastorie. Hiervoor of hierna heeft hij nog een huis(8) (zie kaartje: D341) gekocht aan de Juurenstraat. Dit blijkt als in 1791 de hiervoor genoemde “desolate” boedels(9) op 7 juni 1791 worden geveild. Hij woont dan aan de Juurenstraat. Het huis achter de pastorie heeft hij verhuurd aan Anna Olthof.
In 1791 worden twee curatoren, advocaat E. Dullen en procureur J.L. Ernst aangesteld over “de desolate boedel” van Lubbert Drekkers en zijn vrouw Fenneken Ensink. Zij dragen hun (half) huis gelegen aan de Juurenstraat over aan Bernardus Hemmelder voor fl.100,00. Het pand is belast met een jaarlijkse uitgang van 38 stuivers aan de kerk en een jaarlijkse uitgang van 3½ hoen aan de Meijershof.
In dezelfde maand, een dag na de vorige verkoop, en met dezelfde curatoren worden twee halve huizen (zie kaartje: D186 en D187) met grond van het echtpaar Drekkers-Ensink verkocht. Het eerste wordt voor fl. 335,00 en het tweede wordt voor fl. 906,00, verkocht aan Adam Bussemaker. Bij het laatste huis behoort een halve turfschuur en ¼ deel van de waterput achter het eerste perceel. Dit alles onder voorwaarde dat Anna Olthof levenslang een plaats in dit halve huis kan behouden.
Op 4 april 1793 verklaren Lubbert en zijn vrouw schuldig te zijn aan Bernardus Hemmelder een bedrag, groot fl. 800,00 tegen 3% rente per jaar. Deze hypotheek is gevestigd op hun halve huis met daarbij behorende grond en halve turfschuur en waterput. Hij krijgt het recht, gebruik te maken van de weg naar de waterput. Het hiervoor eerst genoemde halve huis wordt op 25 april 1793 weer teruggekocht van Adam Bussemaker.
In 1820 komen Lubbert en zijn vrouw weer voor moeilijke tijden te staan. Over werk en inkomen in deze tijd is niets teruggevonden. Op 26 maart van dat jaar, Lubbert is dan 66 jaar oud, verkoopt(10) hij zijn woning achter de klopjeswoning voor fl. 465,00 (let op, hij verkoopt twee halve panden) aan Bernardus Morselt, timmerman te Borne. Tevens wordt dan de huur opgezegd aan de bewoner van het pand, kleermaker Christiaan Markslag. Lubbert en zijn vrouw mogen hier tot 1 november blijven wonen zonder huur te betalen en hebben vrije toegang naar de put achter het huis, ze mogen ook de zolder boven de woonruimte gebruiken. De andere helft van de woning is verhuurd aan Gerrit Buter.
Op 22 februari 1828 maakt Gerrit Buter zijn testament op en geeft hierin een legaat(11) aan van fl. 25,00 op naam van Lubbert Drekkers. Inmiddels is Lubbert verhuisd naar een kleine woning(12) (zie kaartje: D186) naast het klopjeshuis. Hier slijt hij zijn laatste levensjaren.
Lubbertus overlijdt op 27 januari 1830. Een jaar later, op 23 januari 1831, overlijdt ook zijn vrouw Fenneken. De kinderen van Lubbert en Fenneken zijn inmiddels getrouwd. Twee van hen gaan in Hengelo wonen, de derde in Oldenzaal. Na 1831 is geen afstammeling van Lubbert Drekkers meer te vinden in Borne.
Noten
- Trouwboek Borne: HCO index 596263
- Trouwboek Borne: HCO index 596263
- Doopboek Borne: HCO index 55586061
- Gedurende enkele jaren heb ik (Jan F. Deckwitz) een “Histografie van de Waterstaatskerk Borne” (14 blz.) ontwikkeld en bijgehouden. Gegevens hierin heb ik ontleend aan eigen onderzoek, boeken en transcripties van: H.G. Brok, Mw. R. Franssen, J.J. Grootenboer, H. Gloerich en H. Woolderink.
- Het archief van Johanna Tak-Racer bevindt zich bij de “Oudheidkamer Oldenzaal” en is grotendeels bewaard gebleven. In “Textiel Historische bijdragen Nr. 16 (1974) wordt de handel van Johanna Tak-Racer met de Twentse en Achterhoekse fabriqueurs uitgebreid beschreven.
- Instituut voor de Nederlandse Geschiedenis: Het digitaal vrouwenlexicon.
- HCO toegang 43, ingang 34 Rechtelijk Archief Borne (RAB) fol. 164 en 165. Bevolkingsregister 1830. Volgens de kadasterkaart van 1832 betreft het hier de percelen D196 en D197.
- Van dit huis is geen koopakte gevonden. Bevolkingsregister 1830. Volgens kadasterkaart van 1832 betreft het hier perceel D341.
- HCO toegang 43.1 RAB fol. 16, 17,18 en 19.
- HCO toegang 122; inventaris 544 (inventaris van notaris Lantman).
- HCO toegang 122; inventaris 562 (inventaris van notaris Lantman).
- Bevolkingsregister 1830; volgens de kadasterkaart van 1832 betreft het hier D196.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2011-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)