Auteur: Jaap Grootenboer
Op dinsdag 14 april jl. heb ik in de Stefanshof een lezing voor de vereniging verzorgd waarbij de nadruk vooral lag op het doen van onderzoek. Dit, mede op basis van het verschijnen van mijn boek “Van Nazareth tot Nazareth” met als ondertitel Religieus erfgoed in Borne.
De redactie van Boorn en Boerschop heeft mij hierna gevraagd de essentie van de lezing – het doen van onderzoek – uit te werken in een artikel voor Boorn en Boerschop. Hier heb ik mee ingestemd omdat ik “onderzoek” van eminent belang vind, niet alleen voor de vereniging maar ook voor ieder van ons zelf. Ik hoop dat u mijn verhaal ter harte neemt en dat ook u besluit over te gaan tot een stukje zelfstandig onderzoek, voor uzelf of de vereniging. Ook de redactie van Boorn en Boerschop zal u dankbaar zijn om het onderzoeksresultaat te vermelden in het blad. Voor aanvullende hulp kunt u altijd een beroep op mij doen.
Inleiding
Velen van u hebben mijn boek in bezit of zullen het, naar ik hoop, alsnog aanschaffen. Zoals in de uitnodiging voor de avond was aangegeven neem ik u ook nu mee op de avontuurlijke zoektocht naar achtergronden, opgeborgen in archieven. Alleen, of – liever – samen met anderen is die gang naar het verleden van ons dorp, naar het verleden van bewoners, een spannende, teleurstellende, vrolijke, verrassende en soms een verbazingwekkende aangelegenheid. En niet alleen dat: ik hoop ook, dat het actief bezig zijn met de geschiedenis aanstekelijk werkt. Want het aantal leden, dat zich echt wil bezighouden met het zoeken naar materiaal, die dus echt op avontuur willen gaan en dus niet alleen maar willen overschrijven, die zijn helaas op één hand te tellen. Dat is geen verwijt: je moet er maar lol in hebben, niet waar? Toch is, niet alleen in Twente, de klacht algemeen dat de meeste publicaties hoe dan ook veelal of deels afschriften zijn van wat anderen met de nodige moeite hebben uitgezocht. Dit onderwerp is al een poos een punt van discussie binnen de redactie van Boorn en Boerschop. Ik denk dat ik hier later even op terug moet komen.
De zoeker bepaalt zijn zoektocht door wat hij zelf is
Het boek Van Nazareth tot Nazareth is als model gekozen en dus gaat het hier om het zo zorgvuldig mogelijke onderzoek naar het religieus erfgoed in de gemeente Borne. Er is door mij meer geschreven over enkele kerken en de daarbij behorende gemeenten en parochies. Dat zegt ook iets over mezelf. Dat neemt niet weg, dat er toch sprake is van een brede interesse in de plaatselijke en regionale geschiedenis. En elke keer, als ik materiaal tegenkom van een leuk onderwerp, dan maak ik er een map van, leg het ter zijde en denk: je weet maar nooit! Meestal bepaal ik mijn zoeken naar de verhalen juist “om het verhaal”, dus om de menselijke maat, de ervaring en belevenissen van mensen of groepen mensen. Zo liggen er aardig wat mapjes klaar. De meesten zullen er ook wel blijven liggen: ik heb het eeuwige leven niet. Wilt u wat voorbeelden? Over de grutterijen, de steenbakkerijen, de cichoreifabrieken: foto’s genoeg! Over de schippersherbergen, de vluchtelingenstroom uit 1939, de Tweede Wereldoorlog. Keuze te over. Hiernaast speelt mijn opvoeding en achtergrond een rol. Opgegroeid in een gereformeerd nest met ouders, die “niet al te rechtvaardig en niet al te goddeloos waren”. Rustige mensen, redelijke kerkgangers, lange tijd – hoewel vaak onverstaanbaar – de Bijbel lezend aan tafel.
Via de zogenoemde jongelingsvereniging was ik al snel bezig met van alles. Over politiek, literatuur, vaderlandse geschiedenis, kerkgeschiedenis, de gereformeerde kerkgeschiedenis uiteraard. Ik ging voor een korte tijd naar het avondgymnasium, wat overigens geen moer voorstelt. Daar kregen we tijdens de les Nederlands een boek van Couperus te bespreken. Couperus beschrijft de toestand bij de opkomst van het christendom in het oude Rome. Vooral de beschrijving van het verslagen wandelen van de Vestaalse maagden door hun verwaarloosde tempels, waar het onkruid tussen de tegels hoog opschoot, schoot als een bliksem door mijn ziel. Dat ik deze ervaring vandaag nog kan herinneren, wil toch wat zeggen. Zittend in die schoolbank dacht ik: “Dat zal onze kerken ook maar overkomen. Ook wij zullen slenteren door de “ruïnes van onze kerken”. Maar ik had er geen idee van dat ik het zelf nog zou meemaken. Tegen deze achtergrond ontstond een behoorlijke parate kennis van de kerkgeschiedenis. Die teneur is voor de goede verstaander terug te vinden in Van Nazareth tot Nazareth. De tijd komt nu dat ik de veranderende wereld maar beter kan aanvaarden. Als goede ex-gereformeerde heb ik een redelijke Bijbelkennis. Ik zal aan het volgende dan ook mijn troostende woorden meegeven.
Het is dus tijd om op pad te gaan
Eén van de drijfveren, die u moet ontwikkelen is nieuwsgierigheid: dat kan een vrolijke drijfveer zijn. Na de keus van het onderwerp, waaruit het boek is ontstaan, zocht ik eerst naar die teksten, die anderen over dit onderwerp hebben geschreven. Kritisch, oplettend, maar toch. Sommigen hebben daardoor een aardige huisbibliotheek opgebouwd. Ik heb hem in ieder geval en maak er waar nodig gebruik van. Zorg vooral, dat je bij het lezen een enorme zak met vraagtekens bij de hand hebt. Het is niet aan schrijvers te wijten dat ze er soms naast zitten. Boeken hebben maar een beperkte houdbaarheid. Dat neemt niet weg, dat heel wat studies “goudmijnen” kunnen zijn. Voor mij, als protestant heb ik twee werken van L.J. Rogier aangeschaft Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw. Voor slechts vier euro: kijk dat is nu zo’n kleine verrassing. Op de zolder van het Witte Huis, toen het nog geen Avelijn was, vond ik de index, netjes ingebonden op Rogier. Dat was op zich ook al zo’n mazzel, want een index scheelt enorm in het zoeken! Dus vooral eerst lezen. Mèt die zak met vraagtekens! Elke keer de vraag stellen: Is dat waar? Waar haalt hij of zij het vandaan? Is er een bronvermelding bij? Is dat eng? Hoe kom je erbij? Dan ontstaan juist die vrolijke verrassingen! De literatuurstudie, mits kritisch gedaan, geldt als basis voor een verdere studie. WE GAAN OP PAD.
Op pad: het geluk
Met op pad gaan bedoelen we, het zoeken naar relevant materiaal over het ter hand genomen onderwerp. We houden vast aan het boek Van Nazareth tot Nazareth. Dat blijft het voorbeeld. Laten we bijvoorbeeld de Sint Stephanuskerk nemen. Die kerk was jarenlang een gewild onderwerp voor onderzoek. Al in de tachtiger jaren was er die zoektocht naar gegevens, vooral naar bouwtekeningen. Het gemeentearchief had ze niet. De parochie evenmin, dus dat werd toen een reisje naar Amsterdam. Naar de Droogbak, waar toen het bouwhistorische centrum was gevestigd. Van de architect Nicolaas Molenaar hebben ze wel gehoord, maar er was geen archiefmateriaal. Dat heet dan dat het onderzoek dood loopt.
Mijn ouders leefden toen nog, dus ging ik – overigens niet zo vaak – naar Den Haag. Op weg naar mijn ouders zie ik een gloednieuwe rooms katholieke kerk aan de Soestdijksekade. Ik er in. Wie de architect was? Ene Sips in de Hendrik Zwaardecroonstraat. Ik er heen. Een uiterst vriendelijke man vroeg mij waar ik vandaan kwam. Uit Borne. “Daar heeft mijn grootvader nog een kerk gebouwd.” Wie is of was uw grootvader? “Molenaar”. Waar is het archief? DAAR!, en hij wees op een fraaie kast. Dat is toch geluk hebben. Hij kent mij niet en ik kende hem niet. Ik heb toen een foto gemaakt van het eerste ontwerp van de Sint Stephanuskerk en van de originele bouwtekening van het Johannesklooster. Hoe zei Peter Koehorst het ook alweer: “Wie niet scharrelt, die niet vreet”. Dus aan de scharrel, als u aan het werk wilt gaan.
Nog zo’n voorbeeld: ik ben op zoek naar de kunstenaar, die de fraaie bronzen platen in de Theresiakerk had ontworpen. Daarvoor moest ik bij de Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Utrecht zijn. Wachtend op een dossier nam ik uit verveling een map ter hand, die óók voor me lag. Een map over een rooms katholieke kerk “Het nieuwe Verbond” in Amsterdam met bovenop de foto van een kelk die pastoor Hommels aan de kerk van Hertme had geschonken. Uiteraard zorg je wel voor een afdruk van die foto voor je eigen archief en die van de heemkundegroep in Hertme. Geluk!
Dus: vooral scharrelen, kijken en vragen.
Op pad: archiefonderzoek
Je wilt toch voor je onderzoek de nodige bewijzen hebben? Dan moet je ook zelf op pad gaan. Vergeet vooral uw camera niet. Die zult u nodig hard nodig hebben als u archieven gaat raadplegen. Menig document, menige foto en menig ontwerp heb ik kunnen “meenemen” in mijn donkere kastje. Belangrijke documenten zijn te vinden bij het Historisch Centrum Overijssel (HCO) in Zwolle. In de studiezaal is altijd iemand aanwezig die u verder op weg wil helpen: om u het vak te leren. Dáár vond ik de originele tekeningen van de huiskerk en de waterstaatskerk. Prachtige stukken. Ik noem maar een voorbeeld.
Voor de gegevens van de parochiekerken moet je in Utrecht zijn. In het Rijksarchief is ook het archief van het Bisdom Utrecht te vinden. Zo kom je nog eens ergens. De gegevens zijn daar op provincie en parochie opgeborgen en goed te raadplegen. Misschien vindt u daar een brief, die uw grootvader aan de bisschop heeft geschreven. Er zitten genoeg particuliere brieven in.
Het archief van de plaatselijke protestantse kerk is veilig in het Bornse gemeentearchief opgeborgen. Je moet toestemming vragen aan de kerkrentmeesters, maar die doen niet zo moeilijk. Ook het plaatselijke parochiearchief is te bestuderen. Er zitten oude stukken in en het is dus heel verstandig, dat het kerkbestuur er voorzichtig mee omgaat. Maar ze zijn te bestuderen!
Nog een voorbeeld: in het archief van de protestantse kerk lezen we – overigens weinig – over de splitsingen, die in de kerk zijn opgetreden. Opvallend was toen de misnoegde houding van de dominee. Ze waren allang voor zichzelf begonnen, die mannen van Luijerink en Abbink. Zelfs hun graf in de kerk hebben ze verkocht. Wat doe je er aan? Zoiets dan. Maar later, als er “evangelisten” kwamen van een andere denominatie en leden van de kerk weten te strikken, slaat dezelfde dominee een heel andere toon aan. Die kerels deugden niet. Ze herdoopten de gelovigen en nota bene, dompelt hij één van de jonge meiden naakt in een tobbe. Zo vindt je een pikante krent in de pap. Je ontdekt op die plotselinge manier ook nog de vroegere geschiedenis van een ándere denominatie in de gemeente Borne, de baptisten. Het mag misschien wel niet, maar het zijn toch de krenten in de pap, zoiets te noteren.
Op pad: informatie of bevestiging vragen van deskundologen
Stel, je hebt zoveel mogelijk gegevens bij elkaar gegaard. Je hebt bijvoorbeeld genoeg gegevens voor een artikel. Dan is het goed, de vondsten goed te ijken en te herijken. En daar ontbreekt het nogal eens aan. Ook bij mijzelf. Een voorbeeld, dat zelfs nog niet eens in de boeken te vinden is. Op een foto van het interieur van de Oude Kerk van vóór 1940 zie je in de wand, die schip en koor scheiden, op ooghoogte een verticale opening. Pas jaren later lees je dan in het voortreffelijke blad van de Stichting Groninger Kerken, dat een dergelijke opening er niet zomaar is aangebracht. In recenter verleden (er zijn voorbeelden uit de St. Jan van ’s Hertogenbosch) kwam het voor, dat de kerk op bijzondere dagen zogenaamde simultaanmissen opvoerde. Achter alle altaren in de kerk staat een priester, die bij de verheffing van de hostie bijvoorbeeld, precies gelijk met de hoofdcelebrant dezelfde rituele gebaren maakt. Aan beide zijden van het koor was – aantoonbaar – een “squint’, letterlijk te vertalen als ”loergat” aangebracht. Dr. J.E.A. Kroeze van de Faculteit der Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap reageert op mijn brief. Ik had er nog nooit van gehoord! Van hem heb ik een duidelijke uitleg gekregen en terecht schrijft hij dan ook: “De openingen zijn waarschijnlijk bij een restauratie dichtgemaakt, dat is overigens zeer te betreuren”. Dus check . . , check . . , en dubbelcheck. Natrekken in handboeken. Dan: schrijf je een brief, in dit geval naar het Liturgisch Instituut van de Groninger Universiteit. Geloof me, je krijgt meestal antwoord. Dr. Kroeze bevestigt in dit geval de veronderstelling, dat in de vroegere Maria en Stephanuskerk soms op die bijzondere manier een mis werd opgedragen.
De hiervoor beschreven methode van werken geldt ook de zogenoemde “hemelopening” in de Oude Kerk. Het is mij bekend, dat er over dit onderdeel wat misvattingen zijn. Hoe is het bij mij gegaan? Na het gereedkomen van het script van het boek over de kerk ben ik ten laatste een middag in de kerk geweest met een kunsthistoricus. Pas toen viel ons dat gat op. We kozen de vooronderstelling, hier te maken te hebben met een opening, geschikt om bij reparatie van de dakstoel, balken door te laten. Een op dat moment dus nog een onbewezen stelling! Toch maar eens een vraag gesteld aan pastoor Bos. Die kon mij alleen maar een mop vertellen over een pastoor die met de koster een afspraak had gemaakt om tijdens de pinksterdienst vanuit die opening een duif los te laten. Dat mislukte, omdat de kat de duif had opgegeten.
Een week later verscheen de bekende professor H. van Os op de televisie en toonde een Christusbeeld dat ik goed kende uit een museum in Kleef. Dat beeld was bedoeld als onderdeel bij een bijzondere paascyclus, waarbij op Goede Vrijdag het beeld symbolisch, of in het koor (Borne) of in de crypte (Deventer, Gent) werd begraven. Op Paasmorgen plaatste de pastoor het beeld op het altaar en daar bleef het veertig dagen staan. Op Hemelvaartsdag plaatste de pastoor het beeld, met bloemen versierd op een plek voor het altaar en op het juiste moment in de liturgie zweefde het beeld statig naar omhoog en verdween in de gewelven. Ingebed in een ingetogen paasspel. Inderdaad: met Pinsteren verscheen een houten duif uit de hemelopening tijdens het Veni Creator Spiritus. Dus gaat er een brief naar professor Van Os en een brief naar het Liturgisch Instituut van de Groninger Universiteit. Beiden bevestigen de vooronderstelling, dat we hier te maken hebben met een “himmelloch”.
Tijdens een vakantie in Oostenrijk kwam ik in een dorp, waar deze ceremonie nog steeds wordt uitgevoerd. Nader onderzoek (een mens moet nu eenmaal niet over één nacht ijs gaan) leidde tot een grondige studie van het boek “Das handelde Bildwerk in der Gotik” van Johannes Trip, Berlijn 2000. Ik was hiernaar verwezen door het eerder genoemde instituut. De bijbehorende liturgie vond ik ook nog in een boek over de geschiedenis van de Lebuïnuskerk in Deventer.
Ook Delden heeft eenzelfde hemelopening, versierd met schilderingen waarbij engelen de lijdensattributen van Christus dragen. Sinds 1989 wordt het bedoelde paasspel weer opgevoerd in de Stiftskerk van Gernrode in Duitsland.
Wat je ook vindt van deze uitleg: vertel bij de rondwandelingen in elk geval niet, dat de opening bedoeld was om de geuren van de doden, die dagen lang in de kerk zouden staan, weg te werken.
Aanvankelijk dacht ik er net zo over. Maar noch in de bouwhistorische literatuur, noch in de kerkelijke boeken, noch H.L. Kok in zijn standaardwerk “Thanatos” heeft het over een lange duur van het verblijf van de dode in de kerk. Elders heb ik kunnen aantonen, dat het toch anders ging. Ook voor mij was dat nieuw.
Op pad: vragen naar de goede weg
Wat ook belangrijk is: niet aarzelen uw onderwerp voor te leggen aan deskundigen. Dat kan gewoon per brief. Geloof maar niet, dat professor Van Swigchem uit Amsterdam (deskundige op het gebied van onder andere protestantse kerkbouw) en Jelle Otter, de bekende inmiddels 88-jarige restaurateur van muurschilderingen, ooit van Jaap Grootenboer hebben gehoord. Toch zijn beide heren op hun tijd naar Borne gekomen om zelf eens te kijken naar de kerk. Otter vertelde over het nog aanwezige materiaal onder de kalklaag en de gebroken teksten in de schilderingen. Hij controleerde ook de tekst over zijn onderwerp en die middag met professor Van Swigchem was haast een privécollege. Als een “prof” dat voor mij doet, doet hij het ook met anderen: u bijvoorbeeld!
Op pad: soms moeizaam zoeken
Soms kost het moeite, soms grote moeite om aan de gegevens te komen die je wilt hebben.
Een voorbeeld: De R.K. Stephanuskerk aan de Koppelsbrink. In Van Nazareth tot Nazareth staat min of meer uitvoerig geschreven, hoe de kerk aan haar klokken is gekomen. Over mogelijke samenwerking gesproken: Jan Deckwitz had al een heel onderzoek gedaan naar de bouw van de eerste huiskerk aan de Koppelsbrink en daarbij ook gegevens van de luidklokken gevonden. Het eerste kerkhuis moet ooit twee klokken hebben gehad, voor een prikje gekocht bij de afbraak van de Antoniuskapel in Munster. Over die klokken hebben we het. De aankoop was in 1818. Als in 1838 in de waterstaatskerk andere klokken worden geplaatst, worden de twee eersten verkocht aan de parochie te Wierden. Dus, op naar Wierden. Met z’n drieën: Hans Gloerich, Gé Nijkamp en ik. Goed ontvangen door de mensen in Wierden, maar van een klok hebben ze geen directe weet. Vaag herinneren ze zich een verkoop of zo iets aan een kerk in Slagharen. Wij daarheen. Koffie met koek.
De aardige mensen van Slagharen twijfelen. Dat was in hun nieuwe kerk met een heel enge hoge toren. Zelfs Hans Gloerich wilde niet naar boven klimmen. Totdat de oude koster binnen komt wandelen. Hij wist van een oude klok, geplaatst bij een nieuwe kerk in De Bulte. Inderdaad: voor die nieuwe kerk staat een klokkenstoel en daarin een klok letterlijk binnen handbereik. Hans Gloerich, de lenigste onder ons klimt naar boven en roept met een jubelende toon: ANTONIUS! De oude klok van het Bornse kerkhuis hangt er nog. Ga maar kijken.
Nog een paar voorbeelden: het Johannesklooster. Over die ontzettend aardige zuster, een heel klein mensje uit Boxmeer, de zuster archivaris van het klooster, die mij zo’n mooie foto toezond van het altaar in Art Deco stijl. Maar wie de mooie ramen heeft gemaakt, wist ze ook niet. Het is nog niet bekend.
De Synagoge. Bij de restauratie in 1986 vond ik in mijn eigen schuur de in elkaar geslagen lichtkronen van de synagoge. Daar tussenin van de kleine belletjes, die aan de thoratorens hangen. Eén van de bouwvakkers kwam naar me toe en gaf mij een klein, door de tijd smerig geworden boekje in het Hebreeuws. Ik ken geen letter Hebreeuws. Bij de opening van de synagoge legden we beide attributen, de belletjes en het boekje, in een vitrine. Rabbijn Jacobs was bij de opening. Hij zag bij zijn komst de vitrine, bleef er staan en bewoog zich niet. Bij zijn toespraak gaf hij de opening: Bij de “vreugde der Wet” mochten de kinderen vrolijk met de torens van de Thora vol belletjes door de synagoge dansen. Maar bij het diepste verdriet (en die was aan te voelen in het Gebouw van de Herinnering) grijpt de jood naar het psalmboek en zoekt daarin zijn troost. Beide attributen heb ik nog in huis en ik weet echt niet waar ik dat in bewaring moet geven.
Op pad: ga met anderen
Voor sommigen is het uiterst moeilijk, maar deel je werk en enthousiasme met anderen. Ik werk zelf zo. Jan Deckwitz en Hans Gloerich bijvoorbeeld zijn mijn meelezers en ik bij hen. De concepttekst van Van Nazareth tot Nazareth ging vier tot vijf keer door hun handen.
Hans Gloerich is nu nog druk met het onderzoek naar het leven van Gerardus Potkamp. Wie zijn boek Bonje in Borne kent, weet hoe grondig hij te werk gaat. Voor gegevens moesten wij naar Leiden, naar Warmond en naar Lingen nota bene.
We maken van te voren correcte afspraken en zijn nooit onverrichter zake teruggekeerd. En wat dacht u? In Leiden, in Warmond, in Lingen: overal vind je óók heel leuke terrasjes!
Met mijn wat uitgebreide onderzoek naar het werk en leven van de geestelijke maagden, beter bekend als de klopjes, tuf ik heerlijk op mijn ploffietske door Twente. Ik heb er zo’n 450 kloppen kunnen traceren. Allerlei verhalen en artikelen boven water kunnen halen.
Als u de aardigheid krijgt om zelf op onderzoek uit te gaan, dan komt u ook voorlopig onbeantwoorde vragen tegen. Bijvoorbeeld: waarom gehoorzamen alle kloppen in Nederland aan de bisschop van Utrecht, om zichzelf op te heffen en zich bij een derde orde aan te sluiten, maar die van Twente niet? En zijn er ergens egodocumenten te vinden, afkomstig van geestelijke maagden? Ze zouden bij hun intrede een kroon op het hoofd hebben gekregen en een kloppenring, ook elders in het land. Een kroon is nog nooit gevonden en die ene kloppenring is ook niet helemaal zeker. Intussen hebben we al een enkele kloppentocht met elkaar afgelegd, in dit geval samen met Hans Gloerich. We worden in Agelo leuk ontvangen bij twee boerenbedrijven en het plaatselijke café. En we hebben nieuwe afspraken gemaakt! Leuk werk bij mooi weer.
De publicatie
Van Nazareth tot Nazareth is door meelezers zeker vier tot vijf keer bekritiseerd. Elke keer komt er wat uit. Als u gaat publiceren: controleer, controleer, vertel, desnoods met voetnoten, waar u de gegevens vandaan heeft. Wees niet bang, dat men u dan als het ware kan controleren. Schrijf niets klakkeloos over, hoe mooi, indrukwekkend of romantisch de verteller is. Er verschijnen echt teveel boeken, die het uitgeven “anders” waard zijn. Check . . , check . . . en dubbelcheck! Juist door die moeite wordt een publicatie van een goed verhaal beloond. Des te groter is ook het plezier.
Tenslotte
Ga er niet vanuit, dat u een uiterst objectief onderzoek hebt afgerond. Die objectiviteit is niet haalbaar. Wat ik heb gedaan, raad ik ook u aan: vertel een verhaal, berustend op waarheidsvinding, maar ingekleurd met eigen ervaring en die van de bewoners uit eigen regio, deugden en ondeugden. Van Nazareth tot Nazareth heb ik met plezier en met emotie geschreven. Ik schreef een boek over het kerkelijk leven, over vromen en vreemden, over geloof en twijfel, over groei en verlies. Ik beschreef de ontroerende opvatting van pater Karmeliet Emile Gemmeke, die de opkomst, het blinken en verzinken van kerk en klooster bemoedigend berekende op telkens een periode van 230 jaar.
Ik heb mijn contacten met mijn protestante kerk. Maar de tijd voor onderlinge discussies over het recht van het kerkelijk bestaan? Die luxe kunnen we ons niet meer veroorloven. Ik moest denken aan die schrik, bij het lezen van het boek van Couperus en de vrees voor de ondergang van onze eigen cultuur. Je moest eens weten, hoe dat aankomt als je complimenten krijgt met de verschijning van Van Nazareth tot Nazareth met de woorden: het is goed dat je dat het hebt vastgelegd nog voordat het voorbij zal zijn.
Onze cultuur is gebaseerd op drie pilaren: Jerusalem, Athene en het antieke Rome. Dáárdoor is ons denken beïnvloed, meer dan we ons kunnen of willen beseffen. Het loslaten van één van de drie bases heeft naar mijn oordeel altijd negatieve effecten, ook al ben ik allang niet meer dat gereformeerde jongetje van 1944. Steeds meer hoor en lees je de vraag naar tenminste een nieuwe verankering met het verleden, soms ook met het algemeen christelijk verleden. Misschien willen we meer, dat onze toekomstdromen steviger worden vastgehouden door onze geschiedenis. Als veertien jarige kon je nog een zekere strijdbaarheid aan de dag leggen. Dat wordt aanmerkelijker minder als je, zoals ik, inmiddels de leeftijd van 78 jaar hebt bereikt. Ik ben, om terug te vallen op onze drie pilaren, bepaald niet geschoold in het Romeinse recht en mijn kennis van de Griekse Wijsbegeerte is ook niet om over naar huis te schrijven. Mag ik daarom toch nog een keer teruggrijpen naar de wat meer vertrouwde teksten met een gedicht uit de joodse literatuur, beter bekend als Psalm 131?
Mijn hart is niet trots,
Niet hoogmoedig is mijn blik,
Ik zoek niet wat groot is
Voor mij en te hoog gegrepen.
Neen, ik ben stil geworden,
Ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind is mijn ziel in mij.
EN VOOR HEN, DIE GELOVEN:
Israël, hoop op de HEER,
Van nu aan tot in de eeuwigheid.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2010-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)