Boorn & Boerschop 2010-01: Hoe komt Borne aan de bijzondere naam “Nazareth”?

Auteur: Leo Leurink

Tijdens de in oktober 2009 gehouden lezing door Jaap Grootenboer, betreffende zijn boek “Van Nazareth tot Nazareth”, waarin het religieuze erfgoed van Borne wordt beschreven, kwam ook de onvermijdelijke vraag naar voren: “Hoe komt Borne aan de bijnaam Nazareth?”

Twee veronderstellingen uit de zaal

De bijnaam houdt verband met het relatief groot aantal joden dat zich aan het eind van de 18de eeuw en in de loop van de 19de eeuw zowel in Borne als ook in Zenderen vestigde.

Wat deze veronderstelling betreft kan ik na nader onderzoek constateren dat in vergelijking met andere plaatsen in Overijssel en met name in Twente, Borne daar zeker niet boven uitstak. Zo waren er in 1832 in Denekamp en Haaksbergen twee maal zoveel joden als in Borne. Ook Delden, Diepenheim, Goor en Ootmarsum telden toen meer joodse ingezeten. In de peilingen in eerdere jaren (1795 en 1748) waren die verhoudingen niet veel anders.

De tweede veronderstelling luidde: De bijnaam houdt verband met een Bijbeltekst uit Johannes 1:46, waar Nathanael aan Fillipus de vraag stelt: Kan uit Nazareth iets goeds komen?

De in deze Bijbeltekst gestelde vraag duidt op Jezus, die uit een geheel andere omgeving kwam en opgroeide in Nazareth, toen nog een arm en onbetekenend dorp. Dit leidde bij vragensteller Nathanael tot de denigrerende conclusie: “Daar kan toch niet iets goeds vandaan komen”.

Nazareth én Borne zouden wat betreft die opvatting parallel aan elkaar lopen. Die parallel is er, want Borne was, voor de grootindustrie er in de 19de eeuw opgang maakte, een arm dorp bestaande uit veelal huiswevers. Ook wordt bij deze opvatting nog al eens gewezen op de hobbelige straten, vaak voorzien van z.g. kinderkopjes, die Borne in die tijd “rijk” was. Bovendien waren deze straten, nabij de huizen bezaaid met mesthopen. Naast stankoverlast veranderden deze straten bij nat weer in een open riool en werden daardoor nog slechter begaanbaar. De hier opgesomde ongemakken maakten van Borne aldus een dorp dat bij bezoekende en passerende stedelingen geen geweldige indruk naliet. Al met al plausibele aannames, maar zijn er bewijzen die dat staven?

Een onverwacht bewijs

Er waren in Borne, naast de vele armen, echter ook een aantal (rijkere) families, waaronder doopsgezinde “fabriqueurs”, die geweven goed in Borne en omgeving opkochten en weer doorverkochten. Een van deze families, de fam. Hulshof(f) van de latere (maar inmiddels verdwenen) grutterij: “Erven ten Cate”, leverde mij het bewijs, c.q. aanwijzing dat de hiervoor gegeven tweede veronderstelling toch het meest geloofwaardig maakt.
Puur toevallig, op zoek naar iets anders, bladerde ik in het 1940 uitgegeven boekwerkje, geschreven door de in Borne geboren Adam Hulshof, met als titel: “Samenleving en onderwijs te Borne in de 19de eeuw”. In dit alleraardigst en interessante boekje (82 pagina’s) zijn door de schrijver jeugdherinneringen opgetekend over Borne. Deze verhalen waren eerder, ik meen in 1939 en/of 1940, opgenomen in de “Nieuwe Hengelosche Courant”. In het boekje stuitte ik op een lofdicht over Borne, vervaardigd door een oudtante van de schrijver, toen meer dan 100 jaar geleden. Dat moet dus zo ongeveer rond 1830 zijn geweest. In dit gedicht komt expliciet de onaanzienlijkheid van Borne en zo ook de bijnaam Nazareth voor Borne naar voren.

Afb. 01: Toeval of niet? Een foto uit 1890 van het echte Nazareth met, net als in Borne, een bestrating van zogenaamde “kinderkopjes” en waar eveneens een bovengrondse riolering door de straten liep

Het kan niet anders, de dichteres van dit “Gedicht op Borne” was toen nog een klein meisje, dat deze bijnaam toen al langer in gebruik was en wellicht al van vóór 1800 stamt!

Ik wil de lezer dit bijzondere gedicht niet onthouden en oordeelt u zelf: het begin van dit wel bijzondere lofdicht spreekt al boekdelen! Het gedicht, op pagina
59 van het boekje weergegeven, wordt als volgt ingeleid: “Toen wij kinderen waren, was Borne maar klein in vergelijking met wat het nu is. Toch waren wij er zeer aan gehecht. Het had voor ons iets aantrekkelijks. Diezelfde gevoelens worden vertolkt in een gedicht, dat een oudtante van mij meer dan honderd jaare geleden heeft vervaardigd, toen zij nog een jong meisje was”.

Verwijzingen

1 “De joden in Overijssel van hunne huisvesting tot 1814”; auteur: Cor Trompetter
2 foto: www: bijbelseplaatsen.nl
3 “Samenleving en onderwijs te Borne in de 19e eeuw”; auteur: Dr. A. Hulshoff, bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Utrecht

GEDICHT OP BORNE

Dat men vrij op Borne smale,
Borne blijft mij even waard
‘k min het boven alle steden,
Vlekken, dorpen van heel d’aard
Laat het onaanzienlijk schijnen,
Noem men het vrij een Nazareth,
Borne is en blijft mij dierbaar,
wat de wereld er ook van zegt.
Borne, zoo ‘k U ooit kon vergeten,
dat mij zoo veel vreugde schonk.
Waar ik zoo veel nuttigs leerde
en het leven ook ontvong.
Waar de braafste en trouwste ouders
zorgen voor mijn teed’re jeugd.
Waar ik met mijn broers en zusters
opwies tot hun beider vreugd.
Waar ik trouwe broederliefde,
têed’re zustermin genoot.
Waar ik met onvermoeide zorgen
werd bewaakt, verzorgd in nood.
Borne, waar ‘k nog dagelijks blijken
van teed’re ouderliefd’ geniet.
Gij, gij zijt voor mij onschatbaar,
hoe laag men op u neder ziet.
Dat men dan mijn kleine dorpjen,
gering en onaanzienlijk noem.
Het is voor mij, bekoorlijkst plekjen,
het schoonste dorpjen, dat ik roem.
Roem vrij, steed’ling, uw paleizen,
uw groote huizen, ‘k ruil ze niet.
Neen, het kleine nêedrig hutjen,
al is het slechts van stro en riet.
Heeft voor mij veel groter waarde
als het maar in Borne staat.
Weg dan, groote en schoone steden,
Borne is mijn grootste schat op aard.

Afb. 02:

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2010-01)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)