Boorn & Boerschop 2009-03: Bornse mannen in dienst van het vaderland -1

Auteur: Anja Tanke

Tot 1813 hadden Nederlandse jonge mannen de keus of zij al dan niet in het leger gingen; het leger bestond uitsluitend uit beroepskrachten. In navolging van het Franse model ontstond in 1813 de Nationale Militie. Toen hadden mannen geen keus meer. Mannen uit alle klassen werden gedwongen het vaderland vijf jaar militair bij te staan: de dienstplicht ontstond. Ook bleef het mogelijk op vrijwillige basis in het leger te gaan. Dat kon bij de Nationale Militie, maar ook bij een ander legeronderdeel.
In twee delen zullen de lotgevallen worden beschreven van Bornse mannen in dienst van het vaderland. In deze aflevering het levensverhaal van Julius Protzmann die tekende bij het Koninklijk Nederlandsch Oost-indisch Leger. In de volgende Boorn en Boerschop kunt u lezen over Bornse mannen die hun dienstplicht vervulden bij de Nationale Militie.

Van Vriezenveen naar Atjeh

In 1860 wordt in Vriezenveen in de wijk de Pollen Julius Protzmann geboren. Een arm gebied waar de hutten of kleine huizen op hoogten (pollen) gebouwd werden. Julius is van beroep landbouwer/arbeider. In 1878 wordt hij in Vriezenveen ingeschreven in het militieregister voor het lichtingsjaar 1880. Dat betekent dat hij in 1880 ingelijfd zou worden bij de Nationale Militie en vijf jaar dienstplicht vol moest maken. Maar Julius had oudere (half)broers en werd daarom vrijgesteld wegens broederdienst.

Tussen 1880 en 1890 werd Nederland getroffen door de landbouwcrisis, die grote armoede bracht in de steden en op het platteland. Het waren dus slechte tijden. Misschien besluit Julius daarom in het leger te gaan. Op 17 mei 1882 tekent hij een contract met een tijdsduur van zes jaar bij het eerste regiment huzaren en ontvangt direct ƒ 60,– premie. In mei 1882 vertrekt hij vanuit Vriezenveen naar de kazerne in Amersfoort en vervolgens naar Deventer.

Vanaf 1873 waren er ten gevolge van de Atjeh-oorlog veel mannen nodig. Om soldaten aan te moedigen zich als koloniaal soldaat te laten uitzenden, kregen zij een deel van het traktement vooruit betaald en hadden recht op een levenslang pensioen. Voor veel mannen een aantrekkelijk bedrag waarbij men de risico’s die een bestaan als koloniaal met zich meebracht, voor lief nam.

Op 8 mei 1883 tekent Julius bij het Koninklijk Nederlandsch Oost-indisch Leger (K.N.I.L.). als cavalerist 2e klasse. Werving van deze soldaten liep via het koloniaal werfdepot in Harderwijk. Julius ontving op de dag van inscheping ƒ 300,– premie met aftrek van het bedrag dat hij een jaar eerder bij de huzaren had ontvangen.

Van iedere koloniaal werd in het zogenaamde stamboek bijgehouden hoe het hem verging. Naast de persoonsgegevens werden het signalement, in- en uitdiensttreding, rang, veldtochten, ‘uitstekende daden’ en verwondingen geregistreerd. Met behulp van het stamboek volgen we Julius’ spoor.

Afb. 01: Kolonialen schepen in met bestemming Nederlands Oost-Indië

Op 4 juli 1883 begint de grote reis naar Indië. Julius scheept in Amsterdam in op het stoomschip Madura. Op 15 augustus komt het schip aan in Batavia. Hij gaat daar een ongewisse toekomst tegemoet in een land met een ander klimaat, andere gewoonten, onbekende ziekten en een voor hem totaal onbekende vijand. Soldaten waren slecht toegerust voor hun taak en het uniform was ongeschikt voor het klimaat.

In Batavia wordt Julius geplaatst bij het regiment cavalerie. Over 1884 en 1885 staat in het stamboek: krijgsverrichtingen tegen Atjeh. Wat dat voor verrichtingen zijn, wordt niet vermeld.

Afb. 02: Gedeelte van een kaart van Atjeh. Rechts midden de post Lepong ara. Geheel rechtsonder de post Djerir(1).

Op 13 januari 1885 werd in het verslag van de civiel- en militair gouverneur het volgende genoteerd: Heden werden de posten van Djerir tot en met Lepong ara opgeheven. In het geheel leden wij daarbij een verlies van twee gesneuvelden en dertien gewonden.

Deze posten werden opgeheven omdat de regering besloten had een gesloten postenlinie aan te leggen, die de hoofdvestiging Kota Radja moest omgeven. Djerir en Lepong ara vielen buiten deze linie. De afvoertransporten kregen echter te maken met aanvallen en daarom werden sterkere dekkingstroepen ingezet. De transporten en de dekkingsgroepen werden vooral beschoten tussen de plaatsen Rahat en Lepong ara(2). Julius maakte deel uit van de dekkingstroepen en hij was één van de 13 gewonden. Hij werd getroffen door een schot in de rug. In het stamboek wordt daarover het volgende geschreven: Belangrijke belemmering in de beweging van het rechter boven lid na schot in den rug met nablijvende onderlinge vergroeiing der rechter rug- en schouder-bladspieren. Verwonding ontstaan in en door den dienst. Mist het noodzakelijk gebruik van het rechter boven lid.

Ten gevolge van zijn verwonding wordt Julius permanent ongeschikt verklaard voor militaire dienst. Op 1 augustus 1885 vertrekt hij vanuit Padang met het stoomschip Prins Hendrik naar Nederland. Het schip kwam op 14 september in Amsterdam aan. Julius ontvangt zijn certificaat van goed gedrag, een medaille en een levenslang pensioen van ƒ 400,- per jaar.

Hij heeft wel een “souvenir” meegenomen in de vorm van een kogel onder zijn rechter schouderblad. Het lukte de artsen in Indië niet deze te verwijderen. Julius loopt er jaren mee rond en uiteindelijk wordt de kogel in 1895 operatief verwijderd. Destijds was dat voor het Utrechts Nieuwsblad bijzonder genoeg om er een artikel aan te wijden, want veel mannen overleefden een dergelijke verwonding niet.

Afb. 03: Deze loden kogel, die ca 15 gram weegt en vermoedelijk afkomstig is uit een pistool of karabijn, heeft Julius 43 jaar met zich meegedragen; tien jaar in zijn lichaam en daarna aan zijn horlogeketting. Voor dit doel is een oog aan de kogel gesoldeerd.
Afb. 04: Medaille voor bewezen diensten
Afb. 05: Bericht in het Utrechts Nieuwsblad van 13 aug. 1895

Van Atjeh naar Borne

Julius keert terug naar de kazerne in Harderwijk. In 1886 trouwt hij daar met Catharina Gokken. Op 17 februari 1888 komt hij met vrouw en kind in Borne.

Gezin en werk

Het gezin betrekt een huurwoning van zijn werkgever Spanjaard aan de Deldensestraat 30. Julius gaat als glanzer en later als kalanderaar aan de slag.

Bij het glanzen wordt het doek, voordat het voor de eerste keer onder de pers komt, bevochtigd met (gom)water. Kalanders werden gebruikt om geweven lappen stof soepel en minder ruw te maken. De stoffen worden tussen de walsen gevoerd om ze een afgewerkt en glad oppervlak te geven. Het proces maakt de vezels vlak en verwijdert oneffenheden en geeft bovendien een glans aan het oppervlak. Kennelijk was Julius in staat, ondanks zijn beperking, zijn werk goed uit te voeren. Tot zijn pensioen heeft hij bij Spanjaard gewerkt.

Julius en Catharina blijven in Borne en samen krijgen ze in het kleine huisje aan de Deldensestraat nog 10 kinderen:

  1. Johan Heinrich Jurrien Julius, geb. Harderwijk 31-01-1887, overl. Borne 27-04-1888.
  2. Johan Heinrich Jurrien Julius, geb. Borne 02-01-1889.
  3. Carel, geb. Borne 22-04-1890, overl. Borne 27-10-1890
  4. Cato, geb. Borne 15-08-1891
  5. Johanna Maria, geb. Borne 14-11-1893
  6. Karel, geb. Borne 01-01-1896
  7. Hendrika, geb Borne 05-12-1897
  8. Jacob, geb. Borne 22-10-1899
  9. Bertha, geb. Borne 07-10-1901
  10. Anna Hendrika, geb. Borne 10-07-1905
  11. Jan, geb. Borne 28-10-1907, overl. Borne 14-10-1918.
Afb. 06: Trouwfoto van Julius Protzmann en Catharina Gokken. Later heeft het echtpaar voor alle kinderen, op basis van deze foto pentekeningen laten maken

De woningen aan de zogenaamde ‘rode lap’ stonden op diepe kavels en daar lag ook de moestuin, waar hij, naast de lange werkwerk bij Spanjaard menig uurtje doorgebracht zal hebben. Daarnaast had Julius ook een vergunning voor een hondenkar. Mogelijk heeft hij nog een bijverdienste gehad, waarvoor hij de hondenkar gebruikte.

Afb. 07: Rechts de woningen aan de Deldensestraat, de zogenaamde “rode lap”.

Zijn kleinzoon, ook een Julius Protzmann vertelt dat zijn grootvader bij Spanjaard ƒ 8,– per week verdiende. Tezamen met het pensioen, ook zo’n ƒ 8,– per week had het gezin het goed vergeleken met andere arbeidersgezinnen. Rond 1920 kocht Julius zelfs een motor. Deze motor had kenteken E7031(3). Zonder zijn pensioen had hij een dergelijke aankoop nooit kunnen bekostigen. Zijn kleindochter, mevrouw C. Ten Napel-Evers vertelt dat hij de eerste motorrijder in Borne was.

Op familiebezoek

In een brief vertelt een Vriezenveense neef dat Julius maandelijks, meestal op zondag samen met zijn zoon Jacob de Vriezenveense familie bezocht.
En altijd toverde hij voor de kinderen uit zijn jas wat lekkers tevoorschijn. De motor moet een Harley Davidson of een Indian geweest zijn. Ze dronken dan eerst koffie met zogenaamde ‘beschütte’, gingen gezamenlijk naar de kerk en na het middageten vertrokken ze weer naar Borne. Julius en Jacob waren voor de motortochten eender gekleed in een leren jekker met een zogenaamde vliegeniershelm en grote stofbril. Niet alleen in Borne had hij veel bekijks met zijn motor, maar ook in Vriezenveen, waar in die jaren de zondagsrust streng in ere werd gehouden.

Moeder Protzmann-Gokken ging ook wel op familiebezoek in Vriezenveen, maar zij ging met de trein en werd met de boerenwagen afgehaald. Ze bleef dan meerdere dagen.

Ieder jaar bestelde Julius bij de Vriezenveense familieleden de wintervoorraad aardappelen voor zichzelf en voor de gezinnen van zijn kinderen. Met een grote boerenwagen werd de lading door familieleden op een zaterdag in de herfst naar Borne gebracht.

Aan het eind van hun leven hadden Julius en Catharina extra zorg nodig. Inmiddels was dochter Hendrika getrouwd met Marinus Evers. Zij kwam met haar gezin terug naar het ouderlijk huis om de zorg voor haar ouders op zich te nemen. Julius Protzmann overleed in 1928, zijn vrouw overleed in 1930.

Noten

Militaire- en pensioengegevens afkomstig van het Nationaal Archief in Den Haag.

  1. Kaart van Groot-Atjeh, afkomstig uit De krijgsgeschiedenis van Nederlandsch-Indië van 1811 tot 1894 door G.B. Hooyer.
  2. Artikel van E.B. Kielstra: Atjeh, onder het bestuur van den gouverneur Demmeni, in het Militair Indisch Tijdschrift 1888,I-pag. 499-525.
  3. Lijst van nummerbewijzen voor motorrijtuigen afgegeven vanaf 1906 t/m april 1924.
    Bron: Gemeentearchief Borne

Websites

http://members.home.nl/hupkens/knil1.htm
http://www.nimh.nl/nl/geschiedenis/tijdbalk/1814_1914_nederlands_indie/index.aspx
http://home.iae.nl/users/arcengel/index.html
Prent tiendaagse veldtocht: website van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie
Prent kolonialen schepen in: Cornelis Koppenol; collectie en foto Atlas van Stolk – Rotterdam

Alle verzamelde informatie is opgenomen in de documen- tatiecollectie van het gemeentearchief Borne onder nr. 231.

Met dank aan

  1. Hans Gloerich voor het krantenartikel uit het Utrechts Nieuwsblad.
  2. Hessel Boonstra van de gemeente Twenterand voor de Vriezenveense militiegegevens.
  3. Bibliotheek van het Koninklijk Tehuis voor Oud- Militairen en Museum Bronbeek te Arnhem.
  4. De heer J. Protzmann voor aanvullende informatie.
  5. Mevrouw C. ten Napel-Evers; zij stelde voor dit artikel de trouwfoto, familiebrieven, de kogel en de medaille ter beschikking.

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2009-03)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)