Auteur: Leo Leurink (in gesprek met Hennie Egberink)
Het is de eerste maandag in maart 2009, half tien ’s morgens. De week begint kil en somber en van een naderende lente is nog maar weinig te bekennen. Ik betreed de Twickelboerderij met op de voorgevel de naam “Muzebeld”, gelegen in de kern van Azelo. Tegenover dit oude erf ligt de basisschool met pal ernaast het gemeenschapscentrum “de Hoff”. De geur van koffie en een hartelijk welkom van de vrouw des huizes maakt mijn stemming er al een stuk beter op.
“Hennie komt der zo an, ik geleuf dat hee eaven kieken is noa ne sloop of zo. Hee kan het bedrief nog nich heelmoal losloaten” hoor ik de vrouw in de knusse woonkeuken zeggen.
Wanneer ik van opzij de keuken binnentreed valt mijn oog op een ingelijste vergunning uit 1935, voorzien van een pasfoto, waarmee de man op de foto van “hogerhand” toestemming krijgt om te “melk rijden”.
Ondertussen bekijk ik de vergunning aan de wand wat nauwkeuriger.
Hennie Egberink, van het (“bouw”) jaar 1934, in Borne ook bekend als “Hennie van de Strot”, is enkele jaren geleden met zijn bedrijf gestopt. Hij heeft zijn zaak, gelegen aan de Azelosestraat, overgedaan aan Dusseldorp B.V., in deze regio zeker geen onbekende op het gebied van infra-, sloop- en milieutechniek.
In zijn vrije tijd maar ook in werktijd was hij, geheel belangeloos, vaak druk met folklore-activiteiten, zoals het inzetten van materieel voor de bouw van het paasvuur.
Maar ook de heemkunde hield hem bezig; met name als er weer eens moest worden gesloopt en gegraven en men stuitte op bijzondere zaken uit het verleden van Borne.
Hij heeft nu wat meer tijd om te praten over zijn jeugdherinneringen, met name over de tweede wereldoorlog, die, op hem als opgroeiende knaap een onuitwisbare indruk heeft nagelaten.
Maar voordat we daar over gaan praten komt, zoals bijna vanzelfsprekend in kleine gemeenschappen, nog even de familieherkomst aan de orde.
Zijn voorouders komen uit de buurtschap het Hesseler, ooit deel uitmakend van de marke Hasselo in de voormalige gemeente Weerselo. Waar nu tegenover de nieuwbouwwijk in wording “de Bornsche Maten” ook het Hengelose industrieterrein Westermaat-N.O. steeds meer vorm begint te krijgen, bewoonden zijn voorouders een boerderij het z.g. “Strottenhuis”. De laatste bewoner op het erf, voordat het huis in de winter van 1929 afbrandde was Strotten-Dieks. Vandaar dus de herkomst van deze bijzondere bijnaam. Hennie vertelt geen enkele moeite te hebben met het bezigen van z’n bijnaam door anderen.
“Op de RAI in Amsterdam kwam ik ’n moal d’r een van Boomkamp teegn, in Boorn ok wa bekèènd as “de Kraej ”. Al van wieten begroetten hee mi’j deur wat oawerdreven an het vel van zien
strottenheufd te trekken. Ik begroetten em meteen weerum deur met beide aarmen ne vleegende beweging te maken.”
Hennie is geboren in Borne aan de Letterveldweg tegenover de plek waar vroeger de z.g. “Griendkoel” lag. Dat was een plas waaruit grind werd gewonnen en waar de jeugd de zomerdag graag zwom. Thans zijn op die plek enkele (lage) seniorenwoningen gebouwd. Vlak daar bij lag en ligt nog steeds de joodse begraafplaats; het pad dat er langs liep werd in de volksmond ’t Kanaänpaadje genoemd. Zijn vader had er een vrachtvervoersbedrijfje en tevens de zorg voor een 5-tal koeien. Belangrijk onderdeel van het bedrijfje was voor en na de oorlog het melk rijden.
Bij weer of geen weer, winter en zomer, ging in die tijd de melkrijder bij de boeren langs met z’n paard en wagen om de met melk gevulde bussen op te laden en deze in Borne af te leveren bij de melkfabriek, ook wel genoemd: “het Botterfebriek”
Verder vervoerde zijn vader allerlei vrachten, waaronder zand, turf, bomen, klompen, lichtpalen, etc. Zo bracht hij eerst een vracht bomen naar een klompenmaker in Enter en haalde ze later weer op als klompen bestemd voor de handel. Het was in die tijd, voor en tijdens de tweede wereldoorlog, voor zowel vrachtrijders als hun paarden hard werken en vele uren draaien.
De Tweede Wereldoorlog
In het voorjaar van 1940 waren het kommervolle tijden bij de Egberinks op het Letterveld.
Het overlijden van moeder Egberink in april, Hennie was nog geen 6 jaar oud, dompelde ‘t gezin in diepe rouw. Daarbij was nog de onzekere situatie van een dreigende inval van oorlogszuchtige Duitsers.
Hennie weet zich nog te herinneren dat radioberichten, via een luidspreker door iemand in de buurt bevestigd aan een paal, goed waren te horen. Zo ook de inval van de Duitsers in Polen, in september 1939, medegedeeld via de radio door een luidruchtige Adolf Hitler.
Mijn vader zei altijd als Hitler op de radio was: “Doar he’j dèn buldog wier te schreeuwen”.
Ook de consternatie na de inval van Duitsland in Nederland op vrijdag 10 mei 1940 zal hij niet licht vergeten.
“Ik wörden um ’n uur of negen pas wakker, ik har al lang op school mut wean. D’r was gin meanske in hoes. Ik bin mar rap noa boeten hen goan de stroat op. Wiederop op ’n vèarsprong bie’j kruidenier Niejkaamp, woar noe bakker Peter Koehorst en slager Jacobs heuren weenkel hebt, doar stonnen de buurleu bie’j mekaar te proaten en heurn ik dat smônsvroog de moffen oons laand wannen binnenvallen.”
Een paar dagen later op weg naar school zag Hennie de eerste treinen met Duitse soldaten bij de spoorwegovergang passeren.
Wagons beladen met legervoertuigen en bij de geopende wagondeuren zaten Duitse soldaten op hun accordeons te spelen en te zingen. Niet lang daarna moest zijn vader op bevel van de Duitsers de schoolbanken vervoeren uit de Jacobus-school aan de Oude Almelosestraat naar andere locaties. De Duiters hadden de schoollokalen gevorderd voor eigen verblijf en opslag van materieel. Zo goed en zo kwaad als het ging werd er les gegeven bij aannemer Morselt, in café Kemna, in het “oale Botterfebriek” en ook in een ruimte bij fietsenmaker de Meijer.
Vanaf de preekstoel werd er bekend gemaakt waar school werd gehouden.
Onderwijskrachten in die tijd waren de juffen Mali, Nuytens, Franken en onder andere de meesters Spoek, Schunselaar en het hoofd der school meester Dijkhuis.
Wanneer er luchtaanvallen waren moesten we onder de banken kruipen, of naar de gang en zo dicht mogelijk tegen de muur gaan liggen.
Lang niet alle dagen was er school; we kregen wel eens voor 6 weken huiswerk mee. Maar daar kwam niets van terecht. Nee, ik ging veel liever met mijn vader mee op de wagen.
In die tijd werden vaak zijn paarden gevorderd en hij moest dan in opdracht kolen, turf en aardappels (vanuit Vroomshoop) vervoeren.
Eens in 1944, ging hij met zijn vader mee om 8000 stuks turf op te halen uit Westerhaar. ’s Morgens vroeg om half vier vertrokken ze.
Onderweg pikten ze een Nederlandse verzetsman op die op de vlucht was, en later in de buurt van het station in Almelo weer werd afgezet, om zo van daaruit verder te ontkomen.
In die dagen vlogen er regelmatig Britse Spitfires over, die troepenbewegingen en ook ander verdacht verkeer op de wegen vanuit de lucht bestookten. Als er vliegtuigen werden gehoord dreigde er gevaar en was het zaak om dekking te zoeken.
“Veur oons veurden nen boer oet Bergentheim met peerd en wagen. Opeens heurden wie’j ‘t geluud van ‘n vliegtuig. Wi’j kwammen net veurbie een cafeetje en gungen doar rap noa de kaant. Mar den boer veur oons zear:”Ach ‘t geet wa good” en hee veurden dom verdan”.
Oonderwiel ko’w meteen de peerde vooren en wat water loaten dreenken. Zölf drunk ik doar mien eerste biertje, het was van dat slappe oorlogsbier. Het smaken neargens noa. Noa ’n half uurken gungen wi’j weer wieder en ne zet later zaggen wi’j nen hoop volk op de stroat en de neudige commosie. Wat bleek ? Dèn boer oet Bergentheim en zien peerd learn beide dood nöast de koar. De spaken van ’n rad van de wagen war’n kats duur midden schötten.
Joa, en toen wörden het mie wal ’n luk wit um ’n neus”.
In oorlogstijd waren er spertijden ingesteld; zo mocht men na acht uur ’s avonds zonder toestemming niet op straat vertoeven. Op onze terugweg, met onze vracht turf, reden we tegen spertijd in de buurt van Tubbergen. We liepen rechts naast de wagen, om bij naderend onheil, zo snel mogelijk dekking te kunnen zoeken in een sloot. Vanwege de spertijd hebben we de wagen met turf maar bij een boer gestald en zijn toen binnendoor via Albergen, Zenderen, over de Hebbrodweg en de Bieffel naar huis gelopen.
De andere dag zijn we op de fiets terug naar Tubbergen gegaan en hebben de vracht in Borne afgeleverd bij de gemeente die de turf bij toewijzing verdeelde aan de inwoners.
Voor vervoer over de weg, in het laatste najaar van de oorlog, moest men via de landwacht een bewijs van toestemming halen. De landwacht was een
paramilitaire groepering voornamelijk gerekruteerd uit radicale NSB-kringen.
Ze waren berucht om hun brute optredens.
Zo moest zijn vader eens 4000 kg aardappelen lossen bij het Kantongerecht in Almelo, waar landwachters waren ingekwartierd. Hij werd gedwongen een landwachter mee te nemen, die wellicht een oogje in het zeil moest houden of alle aardappels wel werden afgeleverd.
Bij het lossen zag zijn vader in het gebouw een voor een kwart gevulde zak suiker liggen, een schaars artikel in de oorlog. Die hebben ze als vergoeding, op een goed moment, onder de zitting van de wagen, stiekem meegenomen.
De landwacht haalde zijn vader eens midden in de nacht uit zijn bed. Er was een Duitse vrachtwagen, vol geladen met aardappels, in de buurt van café Platenkamp aangereden. De aardappels lagen bezaaid over de straat en hij werd gesommeerd ze verder te vervoeren.
Ook vertelt Hennie over de “april-mei” staking van 1943 en over enkele bombardementen en luchtgevechten boven Borne in de oorlogstijd. Uit de wei van boer Knoef aan de Twickelerblokweg zijn er eens ’s nachts na het droppen van brandbommen de paarden uitgebroken. De andere dag werden ze weer gesignaleerd helemaal aan de andere kant van Borne.
In het boek “In Verdrukking, Vrijheid en Verzet” dat verhaalt over de oorlogstijd in de gemeente Borne staat over diverse bombardementen het een en ander vermeld.
Pasen 1945
Toen het Duitse leger het einde van de oorlog zag naderen en wilde vluchten, probeerden ze van alles mee te nemen op hun vlucht.
Zo werd de slijterij van Ensink geplunderd.
Dronken en bewapende landwachters eisten die morgen in huize Egberink vervoer. Vader Egberink was naar de kerk. Zijn vrouw – hij was inmiddels hertrouwd- was alleen in huis met de kinderen. Door alle consternatie viel zij flauw. Iemand van de buren liep gauw naar de kerk en waarschuwde vader Egberink. Deze ging vliegensvlug naar houtzagerij Lenferink waar de Duitse Weermacht een depot had.
naamde AKP-soldaten, stonden bekend als “goede” Duitsers; zij waren ‘t niet eens met Hitlers praktijken, maar waren gedwongen mee te doen.
Inmiddels bleek dat ook bij de naast Lenferink wonende boer Reuvekamp paard en wagen waren gevorderd.
Bij Reuvekamp hadden moeder en dochter en daar verblijvende Haagse vrouwelijke evacués al de hulp van de Weermacht ingeroepen.
Een ervan, Adolf genaamd, trad samen met de andere aanwezige soldaten handelend op.
Een van de landwachters werd tegen de grond geslagen en samen met zijn kornuiten werden ze, onder bewaking, in de paardenstal bij houtzagerij Lenferink opgesloten.
Inmiddels was Hendrik Bos (van de coöperatie), de latere wethouder, waar vader Egberink wel eens ruilhandel mee dreef, het gezin Egberink al te hulp gesneld. Daar aangekomen trof hij moeder Egberink, buiten kennis, liggend op de grond.
De landwachters zeiden dat er niets aan de hand was en zij zich maar wat aanstelde.
Toch wist Bos deze dronken landwachters af te bluffen en het huis uit te krijgen.
Toch ging het nog bijna mis op 2de paasdag.
Omdat de bevrijding nabij was en om het vorderen van paarden door vluchtende Duitse soldaten te voorkomen, week Egberink in de namiddag met zijn twee paarden uit naar een, wat verderop, in het Letterveld, gelegen schuur van boer Scholten (van boerderij ’t Wensink).
Nog diezelfde avond toen de Duitsers waren gevlucht en Engelse bevrijders vanaf Delden Borne al heel dicht waren genaderd, haalde hij zijn paarden weer op. De Engelsen zagen de nietsvermoedende Egberink en dachten dat hij een Duitser was. Ongezien hielden ze hem met een mitrailleur in aanslag onder schot. Op het zelfde moment kwam Egberinks neef, Jan Roetgerink, die daar in diebuurt woonde en die zag dat Egberink gevaar liep, naar de Engelsen toegelopen en wist nog net op tijd de loop van de mitrailleur naar beneden te drukken.
Meteen daarop hield de betreffende Engelse militair Egberink aan en feliciteerde hem met het feit dat hij nog leefde.
Een dag later, tegen 9 uur ’s avonds op 3 april 1945 was geheel Borne bevrijd.
In latere jaren, toen zijn vader besloot zich volledig te richten op het boerenbedrijf, heeft Hennie op 22-jarige leeftijd de vervoerstak voortgezet en verder uitgebouwd tot een in Borne e.o. bekend bedrijf in grondverwerking, sloop- en milieutechniek.
Daarvoor moest hij wel de nodige papieren halen, maar dat lukte met goede cijfers. Zijn eerste gemotoriseerde voertuig voor zijn bedrijfje in de vijftiger jaren was een 2e hands Amerikaanse legerwagen.
In de jaren daarop toen zijn bedrijf steeds beter draaide, breidde hij, uit pure nostalgie, zijn verzameling legerwagens uit de tweede wereldoorlog uit tot een zestal voertuigen die hij momenteel in een schuur nabij zijn huis in Azelo heeft gestald.
Hij neemt, als lid van de club “Keep them rolling” samen met medeliefhebbers nog regelmatig deel aan bevrijdingsherdenkingen, zowel in binnen- als buitenland, waarbij steeds een talrijk publiek de oude legervoertuigen komt aanschouwen.
Vele jaren na de oorlog, in 1995, was o.a. hij in Bentelo met zijn materieel behulpzaam om de restanten van het daar neergestorte vliegtuig van de Engelse vliegenier Jimmy Tailor weer bovengronds te krijgen.
De vliegenier van dit vliegtuigje, zoals bij velen bekend, sprong eind november 1944 met zijn parachute boven ’t Hesseler, nabij Borne, uit zijn kist. Later bleek dat Jimmy Taylor onbewust de oorzaak was van het feit dat drie onschuldige Bornse inwoners werden gefusilleerd. Dit gebeurde als represaillemaatregel door de Duitsers, enkele dagen na de crash op het Hesseler.
Het persoonlijke verhaal van Jimmy Taylor is door hem beschreven in een boekwerkje van 135 pagina’s, in bezit van Hennie Egberink.
Ook is er een interview, met o.a. Taylor, verschenen in Jaarboek Twente 2002 met de titel “Een vlucht te veel of Het verhaal van de verdwenen piloot”
Een indrukwekkend en fascinerend relaas !
(Tot slot nog een anekdote van Hennie Egberink)
“Coba”, het peerd van Harrie van Harten
In de laatste dagen van de oorlog werd, door terugtrekkende Duitse militairen, ook ‘t paard van Harrie van Harten, “Coba“ genaamd, gevorderd. Ook hij was in die dagen vrachtrijder en woonde toentertijd aan de Bongerdsweg. Later na de oorlog werd hij opzichter van gemeentewerken bij de gemeente Borne.
Zijn voormalige (witte) huis, een van de weinig gespaard gebleven huizen in de nieuwe woonwijk, de “Bornsche Maten” staat nu, mooi opgeknapt, te pronken tussen al die nieuwe woningen aan de Mirabel bij de Bornse Beek.
Kort na de oorlog komt een bekende uit de buurt bij hem langs en vertelt dat hij zijn paard heeft zien lopen ergens in een weide onder Witharen in de buurt van Ommen.
Harrie, de dag erop samen met de genoemde kennis, op de fiets er naar toe.
En inderdaad bij Witharen aangekomen ziet hij, onmiskenbaar, zijn paard in de wei staan.
Hij gaat naar de boerderij, ietwat verderop gelegen, en spreekt er de aldaar wonende boer aan.
“Boer ie’j hebt doar ’n peerd lopen bie’j oe in de wear.
“Klopt”, zegt de boer,“ma wat zol dat dan”?
“Dat peerd”, zegt Harrie, “ is van mie !
“Zózó” zegt de boer, “dat kö’j wa zeggen,
mar bewies dat mar èns”.
“Loa’w et zo ofsprekken” , zegt Harrie,
“wie’j goat samen noar de wear; ik roop één moal heuren naam Coba: koomp het peerd meteen noar mie hen, dan nem ik et met. Blif ‘t peerd gewoon stoan: dan bliffe hier”.
Zo, gezegd zo gedaan. Harrie roept één maal van Coba en jawel daar komt zijn paard, van ver, al hinnikend met zijn staart in de hoogte naar Harrie toe galopperen.
En niet veel later fietst Harrie samen met zijn metgezel en daarachter aanlopend zijn paard Coba, binnendoor, weer terug op Borne aan.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2009-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)