Auteur: Gé Nijkamp
Denkend aan Borne, aan het oude dorp van vroeger,
waan ik mij in gedachten soms in een verre tijd:
het dorp van toen was klein, ’t boerenland lag wijd;
groene weiden en akkers, waar eeuwenlang de ploeger
met paard en ploegschaar voren door de zandgrond sneed.
Het zaad gestrooid, de gouden aar is in de halm geschoten,
onzeker de oogst; geluk zaait men niet, kan niemand poten;
ondanks zware arbeid had de kleine boer het nimmer breed.
Ook was er de eeuwenoude boerenwet dat oudste zonen,
vaders erf overnamen, elk ander kind had aan de haard
recht op een plek, maar wat was deze zekerheid waard?
Zo begon de trek naar de stad en arbeid tegen lage lonen.
Aan getouw en spintuig, door stoom tot razernij gedreven
in het rijk van hem die later God van Borne zou gaan heten;
verloren vrijheid, getal der tranen zullen wij nooit weten,
want werk gaf brood en de zekerheid van een eentonig leven.
Ook in ons dorp, waar generaties de katoen zouden bewerken
kwamen de Fries, de Drent; zij brachten taal en traditie mee;
later de gastarbeiders uit de landen rond de Middellandse Zee.
Die blijven zouden, aard van toen is vaak niet meer te merken.
Zo werd ons dorp wat het nu is, bijna tot een stad verheven,
maar ’t oude deel met de mooie kerk en wonderlijke toren,
behouden huizen en straatjes heeft het dorpse niet verloren;
daar is het Borne van toen voor een groot deel blijven leven.
Maar rond het dorp van nu zal binnenkort een metropool ontstaan,
op hol geslagen politiek wil nu naar dertigduizend zielen streven.
Men haast zich om de projectontwikkelaars in dit hun zin te geven;
eenvoudigen van geest als ik zien deze waanzin met ontzetting aan.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2008-03)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)