Boorn & Boerschop 2007-02: UIT HET AANTEKENBOEKJE VAN PASTOOR LAMMERINCK -2-

Auteur: Jan Deckwitz

Inleiding

In de vorige aflevering van Boorn en Boerschop is een eerste relaas gegeven uit het aantekenboekje van pastoor Lammerinck. In deze tweede aflevering gaan we in op een specifieke gebeurtenis omtrent de gezusters Hesselink uit Zenderen. Een gebeurtenis waar pastoor Lammerinck ongewild bij werd betrokken en waarvan hij een verslag deed in zijn aantekenboekje.

Als gevolg van de reformatie en na de 80-jarige oorlog (1568 – 1648) was er na het Spaans bewind in de Republiek der Nederlanden, in principe maar één kerk toegestaan, de Calvinistische kerk. Afhankelijk van de plaatselijke of regionale situatie werd het, aan het einde van de 17de-eeuw, de katholieken en de lutheranen oogluikend toegestaan een parochie te stichten en kerkdiensten te houden, zolang dat maar informeel en van buiten niet zichtbaar gebeurde. De katholieken waren tot dan ‘ondergronds’ zeer actief. Kerkdiensten werden gehouden in boerderijen of in nabij gelegen huizen, in de zogenaamde ‘schuilkerken’.

In de tijd dat het verhaal van de gezusters Hesselink speelt, was Van Heiden Hompesch drost van Twente en Salland (van 1769 tot 1786). Deze drost, een dwingeland en een echte ‘papenhater’, ging zeer formeel met zaken betreffende de katholieken om. Menig akkefietje tussen de katholieke geestelijkheid en de drost werd formeel uitgespeeld. Zo ook de gebeurtenissen met betrekking tot de gezusters Hesselink. We volgen nu de interpretatie van Pastoor Lammerinck in zijn aantekenboekje.

De gezusters Hesselink

De moeder van Anna en Geertruida Hesselink ging, nadat ze weduwe was geworden, over tot het rooms-katholieke geloof. Ook de dochters wilden zich aansluiten(1).

Op de bladzijden 56 en 57 van het aantekenboekje lezen we:

In dit selve jaar (1774) zijn de minderjaarige dogters van een vrouw in zenderen, die na doode van haren man het Rooms Chatolijk geloof hadde aangenomen, bij haar Reformeerde vrienden, een in de gemeente van Delden en de ander in de gemeente van Borne, van den Land Droste in kost besteed, op datse van de moeder niet souden verleid worden. Terstond daarna zijn de man in de Boornsche gemeente, die eenige van die kinder in de kost hadde, de glasen ingeslaegen, en hem eenen brief in huijs geworpen, waarin hij gedreigt wierde, dat hem wat ergers soude overkomen. Ja dat selven zijn huijs in den brand soude gestooken worden, indien hij die kinder niet gaan liet ter Kerken, waarse wilden. Dit grauwel stuk scharp ondersogt en de daders egter niet gevonden zijnde is de Roomsch Catholijke gemeente van den Land Drost gelast, om dien man zijn glaasen weder te laten maeken; het welk gewijgert zijnde is hunne kerk(2) gesloten tot nader Dispositie der gedeputeerden dezer Provincie, die de glaasen op lands kosten hebben laten maeken, en een premie van 100 ducaten gesteld voor degeen, die de daeder of daeders van dat feit zal aanwijsen. Niet lang daarna zijn gemelde kinder als ook dat uit de gemeente van Delden weg gevlugt eerst in de graefschap Bentheim en daarna in het Munsterland, waarop die bijde Kerken zijn gesloten, tot dat de Roomsche gemeenten de kinderen souden weder leveren ter plaatse, waarse van dan gevlugt waren. Het vervolg zal de tijd leeren.

Afb. 01: Bladzijden 37 en 38 van het aantekenboekje van pastoor Lammerinck

Noot

1 Op de website van de ‘Heemkundegroep Hertme’ (www.heemkundegroephertme.nl) is de ontwikkeling van de parochie en het prachtige verhaal over de gezusters Hesselink te lezen.
2 Het betreft hier de kerk op de kolk in Hertme. In Borne was geen RK-parochie en er was ook geen RK-kerk

De gemoederen over het besluit van de drost, de kinderen bij gereformeerde mensen onder te brengen, liepen blijkbaar hoog op. De voogd in Borne werd bedreigd en had veel schade aan zijn huis. De dader werd echter nooit gevonden ondanks de premie van 100 dukaten die werd uitgeloofd. De drost neemt scherpe maatregelen met zijn besluit de schade te verhalen op de (Roomse) Parochie en dreigt de Kerk te sluiten. De parochie weigert de schade te betalen waarop de Drost de beslissing neemt de kerken van Hertme en Delden te sluiten. De kosten voor de schade worden uiteindelijk door de ‘overheid’ vergoed. De meisjes zijn dan al gevlucht naar het Munsterland in Duitsland.

Het vervolg vinden we op bladzijde 61 van het aantekenboekje:

  1. Het eene drie bovengemelde kinderen, dat uit de gemeente van Delden weg gevlugt was, gestorven zijnde in Munsterland, is de Kerk van Delden ontsloten. De andere bijde, uit de gemeente van Borne weg gevlugte kinderen, niet wedergekomen zijnde, hebben Ridderschap en Steeden in October 1774 een resolutie gevat, die in alle Roomsche Kerken van Twent, op order van Ridderschap en Steeden, is voorgelesen, behelsende een bedreiginge: indien de Roomschpriester van Borne(1) geen sorge draege, dat gemelde kinderen voor het uiteinde van dat jaar onder magt van hunne gereformeerde voogden terug keren; dat dan de Droste tegen gemelden Priester sal mogen procedeeren in so ver, dat hij van plaatse worde gedemoveert (ontslagen); en zo se onverhoopt nog niet mogten wederkoomen, dat dan Ridderschap en Steeden gezind waren, met eenige andere Priesters van dat quartier op de selve wijse te handelen.

Uit deze tekst blijkt dat het aanvankelijk om drie meisjes gaat (22, 18 en 16 jaar oud). Ze worden minderjarig en onmondig geacht. Een van de meisjes (18 jaar oud), die in Delden is ondergebracht, sterft tijdens of direct na de vlucht. De kerk in Delden wordt weer geopend, de kerk in Hertme blijft gesloten. Van de priesters wordt verwacht dat ze de meisjes voor het einde van het jaar bij de gereformeerde voogden terugbrengen. Zo niet, dan zal tot sluiting van meer katholieke kerken worden overgegaan.

Op bladzijde 74 in het aantekenboekje lezen we verder:

  1. De bewuste kinder tegen den bepaalden tijd niet weder gekomen zijnde, heeft de Land Droste den Roomsch Pr van Borne(2) geamoveert (uit het ambt gezet), hier in bestaende, dat hij hem alle Priesterlijke functies heeft ontzeit, als ook des selfs Capellaan, dog hij heeft terstond daarna den Heer Heûs Peeze en mij geauctoorizeert, om de noodige sacramenten in die gemeente te moogen bedienen tot aan den Landdag in Maart, wanneer daar over nader soude gedisponeert worden.
    In Maart de kinder nog niet wedergekomen zijnde is door den Droste aan den Heer Peeze en mij in ’t besonder en aan alle Priesteren in ’t gemeen verbooden, om geneshande bedienen in die gemeente meer te doen, en een Resolutie van Ridderschap en Steeden genomen, die op der selver order in alle onze Kerkhuysen is voorgeleezen, behelsende een verbod voor alle Roomschpr. van Twente, om aan de ingeseetenen van de Bornse gemeente geen sacramenten meer te bedienen; selfs ook niet buyten der selver gemeente met een order voor den Droste, om de saaken in dien staat te laaten tot den volgenden Landag in october 1775; en de Kerkhuysen in die gemeente geslooten te houden, behalven in geval als de kinderen mogten weder komen, want dan zal hy se moogen en moeten ontsluyten.
    Hierop de kinderen door de moeder en twee mannen uyt de gemeente weder gehaalt zijnde heeft de Droste de Kerkhuysen ontsloten, en tegen al my verwagtinge aan mij alleen gepermitteert om die gemeente te moogen bedienen, tot datse van een Pastoor zal verzien mogten disponeeren. Deze permissie schriftelijk ontvangen hebbende vrijdaegs voor Paaschen 1775, ben ik er den volgende dag na toe gegaan, en doe de diensten in alle gewoonlijke Kerkhuysen, behalven in de Kapelle aan het woonhuys(3) van den Pastoor, waar de Droste den daagschen dienst niet wil toe laaten uit hoofde, dat: zo hij segt: de pastoor geamoveert is. Ondertuschen is met er tijd aan den jongen Heer Hommels weer toegelaten, om al te met weer openlijk misse temogen leesen.
    De wedergekomene kinder zijn bij haare gereformeerde Mueje (tante) te huys, moeten mede na de gereformeerde Kerk gaan en drie maal ter weeke van de gereformeerde schoolmeester te Zenderen in haar Muejenhuys in de Reformeerde religie onderweezen worden, warvoor de moeder weeklijks 15.st. aan hem geven moet. Wat volgen zal, moet de volgende Landdag leeren.

Noot

1 De RK-kerk bediende de inwoners van Hertme, Borne, Zenderen en Bornerbroek. De hier bedoelde priester was pastoor Hommels.
2 De hier genoemde was pastoor Hommels in Hertme. De priesterlijke taken zijn in Hertme overgenomen door pastoor Lammerinck, de schrijver van het verhaal.
3 Hier wordt het huis bedoeld waar pastoor Hommels verbleef na zijn ontzetting, op erve Bartelink.

De meisjes zijn in maart 1775 nog niet terug, de drost sluit alle kerken en de priesters mogen hun functie (toedienen van de sacramenten) niet meer uitoefenen.
Nadat de meisjes door hun moeder zijn teruggehaald, zijn ze ondergebracht bij een tante. Ze worden verplicht godsdienstonderwijs te volgen in de gereformeerde religie. De moeder mag de kosten, 15 stuivers per week, hiervoor dragen.

Op bladzijden 82 en 83 vinden we de volgende mededeling:

Aangaande de bewuste minderjaarige kinderen, is op den Landdag verstaen, datse voortaan bij goede reformeerde menschen moogen dienen en kost en loon verdienen, zodat de moeder van toen af ontslagen is van kostgelt te moeten betaalen, het welkse tot daar toe heef doen moeten. Hier op heeft de Land Droste selven, die meisjes in zijn dienst genomen, waar van het oudste in het 23. en het jongste in het 17 jaar was.

De drost neemt het heft in eigen hand door de kinderen in zijn woonhuis in Ootmarsum onder te brengen. Hier worden ze als dienstmeisje ingezet. Ze verblijven hier bijna drie jaar; in 1778 vluchten ze weer naar Duitsland.

We lezen nu verder op bladzijde 131 en 132:

19 Januari 1778 de Kerk gesloten wegens het weder weg vlugten buytenlands der 2 minderjarige meisjes op het erve Hesselinck geboren, hebben ze ten tijde van hare vlugt bij den Heer Lant Droste in dienst gestaen. als ook de Kerk van Ootmarsen en dat wel voor zo lang tot dat wij bijden die meisjes weder in Drost ampt sullen besorgt hebben. Warop wij terstond een bode in Munsterlant gesonden hebben om te soeken. Die se ook eindelijk gevonden heeft het 1 in Alsteede en het andere in Ahaus, hiervan verwittigt zijnde, zijn ik en de Kapellaen van Ootmarschen daarna toe gereist, om se weder te halen, het welk ons niet mooglijk geweest is. Om egter blijken van devosy te toonen hebben wij van daar gerigtelijke attestaties mede gebrogt, dat wij gedaen hebben wat in onse vermogen geweest is, om se te reduceren en die aan den Heer Land Droste vertoont, maar sonder vrugt. Waarna wij een request aan den Bisschop van Munster gepresenteert hebben versoekende, datse met gewelt mogten uitgelevert worden, waar op die Regeringe een geslotenen brief aan den Heer Land-Droste gezonden heeft. Wij hebben met een 2de Request van die selve Regeringe versogt, datse mogten uitgelevert worden, om datse nog onmondig en minderjarig zijnde onder het opsigt van hare Voogden konden gestelt worden met een bijgevoegde schriftelijke verklaringe van den Heer Land-Droste dat haar geen leed soude geschieden, datse, wat hem anging, wel mogten beleven wat geloof zij wilden en ook wel terstond weder mogten weggaan als zij hier maar voor een gequalificeerd persoen verteld hadden van Roomsch Catholijk te willen blijven. Het welk ons afgeslagen is om reden datse geen onmondige kinderen meer waren, gelijk de Droste wilde, maar reeds over hare personen en dien volgens geen voogden meer nodig hadde. Wij hebben ons door een Request met alle dese blijken van devois tot Ridderschap en Steden gewend versoekende om ontslag, maar een Resolutie van daar gekregen, dat in ons versoek niet kon treden worden voor en alleer de weggevlugte personen souden weder gekeert zijn, met verzekeringe dat haar in hare personen geen leet soude geschieden en geen de minste moeilijkheid soude aangedaen worden.

Als de meisjes weer gevlucht zijn, wordt prompt de RK-kerk in Zenderen (Hertme) gesloten, maar ook de RK-kerk in Ootmarsum gaat dicht op last van de drost omdat de jonge vrouwen daar bij hem in dienst waren. De pastoor laat hen zoeken door een afgezant die ze in Alsteede en Ahaus terugvindt. De pastoor van Zenderen en de kapelaan van Ootmarsum bezoeken de meisjes en proberen hen over te halen terug te keren naar Ootmarsum, echter zonder resultaat. Na bemiddeling van de bisschop van Munster willen ze wel meegaan op voorwaarde dat ze niet nogmaals bestraft worden door de landdrost. Dit willen ze schriftelijk bevestigd hebben (door Ridderschap en Steden). Ze zijn mondig en kunnen wel voor zichzelf beslissen in welk geloof ze willen verder gaan. De drost gaat hiermee akkoord.

Het vervolg lezen we op bladzijde 137 van zijn aantekenboekje:

De Capellaen van Ootmarsen en ik zijn hier op in eigen personen na Munster gerijst, versoekende so mondelijk als bij Request van die Regeringe, dat se (de jonge vrouwen) ons op die versekeringe mogten uitgegeven worden, maar kregen een wijdlopige schriftelijke verklaringe, waar in zij de geweldige uitgave om voor gemelde redenen bleven wijgeren die wij vans gelijken met een Request aan R. en Steden gepresenteert hebben, waarop R. en St. een Capellaen van Zwolle in hunne vergaderinge hebben roepen laten, en hem gezonden na de gemelde personen om ze te doen wederkeren met volle belofte: dat haar niet alleen geen leed geschieden soude, maar datse ook wel , na de gemelde verklaringe gedaen te hebben, aanstonds weder mogt gaan waarse wilden, op deze beloofte zijn se met den Capellaen van Zwolle en van Ootmarsen terug gekeert den 12 en 13 april een voor een hebben gemelde verklaringe gedaen voor de Heer Cramer te Delden Landschrijver en zijn volgens beloofte behandelt, dus zijn de beide Kerken weder geopend den 12 April 1778.

Omdat de meisjes in het ‘buitenland’ waren was een verzoek van de Nederlandse overheid nodig om hen te laten terugkeren. Pastoor Lammerinck en de kapelaan van Ootmarsum reizen naar Munster met de verklaring uit Nederland. Ridderschap en Steeden in Zwolle laten een onderzoek instellen naar hun toestand. Een kapelaan uit Zwolle haalt hen over terug te keren. De zaak wordt formeel afgehandeld door de ‘landschrijver’ (notaris) en ze keren terug. Over de zaak wordt ook door de landdrost niet meer gerept.

Vergelijken we nu het relaas op de website van de Heemkundegroep Hertme met het verhaal in het aantekenboekje van pastoor Lammerinck dan kun je constateren dat de persoonlijke benadering van de pastoor aan het geheel een bijzondere lading geeft. Enerzijds leeft hij mee met de wederwaardigheden van de jonge vrouwen, anderzijds zet hij zich af tegen de (gereformeerde) overheid die zich zo intolerant opstelt tegenover de roomse gemeenschap. Een prachtige aanvulling, nietwaar?!

Jan Deckwitz.

Afb. 02:

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2007-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)