Auteur: Jan H. Kompagnie
De liquidatie van Brasser, Jansen en Neurdenburg op 4 mei 1943 te Borne
Staking
Net buiten de bebouwde kom van Borne, langs de weg naar Hengelo, staat in de berm een onopvallend gedenkteken. Een klein staand stenen kruis en een liggende steen met erin gebeiteld drie namen: C. Brasser, J.H. Jansen en M.G. Neurdenburg. Ze zijn door de Duitse bezetter gefusilleerd.
Op 29 april 1943 maakte Wehrmachtbefehlhaber Friedrich Christianse bekend dat alle militairen van het voormalige Nederlandse leger in krijgsgevangenschap moesten worden gevoerd. Er braken in het oosten van het land proteststakingen uit. Bij textielfabriek Spanjaard in Borne, die sinds 12 mei 1941 onder leiding stond van Verwalter Franz Reible, ,werd eveneens het werk neergelegd. Het Duitse opperbevel kondigde in de dagen daarop voor onder meer Overijssel het politiestandrecht af. Troepen van de Sicherheitspolizei werden naar Hengelo gedirigeerd. Het Sicherungsbereich Overijssel kwam onder leiding te staan van Hauptmann Wilhelm Martin Ney. In Almelo werd het SS Polizeibataillon 28 Todt gelegerd met aan het hoofd Hauptmann Helmut Bornhöfft. Een gedeelte van dit bataljon onder leiding van Oberleutnant Anton Wüscher, zo’n 30 man sterk, ging naar Borne en nam zijn intrek in Hotel De Keizerskroon aan de Markt. Zugwachtmeister was Otto Lauffenberg.
Na velerlei intimidatie-activiteiten van Duitse kant hervatten de arbeiders van Spanjaard op maandag 3 mei het werk. Pas daarna werden algemeen bedrijfsleider C. Brasser, bedrijfsleider M.G. Neurdenburg en de slager J.H. Jansen uit Almelo (die laatste had in het geheel niets van doen met de gebeurtenissen in Borne) aangehouden en in de nacht van 3 op 4 mei 1943 gefusilleerd bij de Welemansbrug ter hoogte van de pastorie van de Theresiakerk. Ze zouden hebben aangezet tot staking, een misdrijf dat onbewezen bleef…
Arrestaties
Jansen leek helemaal een willekeurig slachtoffer. Hij woonde in het pand Grotestraat 192 in Almelo. Maandag 3 mei 1943 was de staking grootendeels verloopen en had mijn man zijn zaak normaal geopend. Des avonds van dien dag te omstreeks 10 uur werd er aan onze woning gebeld. Mijn man begaf zich naar de deur en kwam even later in de kamer terug met de mededeeling dat hij even mee moest. Nadat hij zich gekleed had vertrok hij met twee leden van de Grüne Polizei. Hermina Jansen-Vos was getrouwd met Johannes Hendrikus Jansen, slager te Almelo. Eind september 1946 legde zij een verklaring af ten overstaan van twee Zwolse rechercheurs. Zij vervolgde: Dinsdagavond 4 mei 1943 te omstreeks 6 uur werd mij door een agent van politie te Almelo medegedeeld dat mijn man tijdens zijn overbrenging (naar Hengelo) bij een poging tot ontvluchting was doodgeschoten.
De twee rechercheurs bezochten in die dagen ook de nabestaanden van de twee andere slachtoffers. Johanna Neurdenburg-Berendsen was de echtgenote van Marinus Gradus Neurdenburg, bedrijfsleider bij Spanjaard. Het gezin woonde aan de Grotestraat nummer 73 in Borne. Er waren al voortekenen dat Neurdenburg door de Duitsers werd gezocht, reden waarom hij vanaf 1 mei niet meer thuis sliep maar de nachten doorbracht bij een landbouwer in de buurt van Zenderen en in het huis van Jonge Poerink aan de Almeloscheweg te Borne. Wel ging hij nog gewoon naar zijn werk. Zijn echtgenote was ingetrokken bij de familie Ten Napel, haar buren. Op maandagavond 3 mei keerde zij in overleg met haar man terug in haar eigen woning. Het zal omstreeks 23.45 uur zijn geweest, toen er aan mijn woning gebeld werd Ik deed open en voor de deur stonden eenige leden van de Grüne Polizei, zo verklaarde ze. Een hunner vroeg mij waar mijn man was. Toen ik mededeelde dat ik dit niet wist, begonnen zij mijn geheele huis te doorzoeken. Na allerlei afleidende bewegingen belde Neurdenburg-Berendsen de vrouw van algemeen bedrijfsleider Brasser op. Deze vertelde haar dat haar echtgenoot die avond door de Duitsers was meegenomen. Hierdoor gerustgesteld en mede door de mededeeling van de Duitsers dat het zich hier slechts handelde om eenige inlichtingen van mijn man, ben ik tenslotte bezweken en heb de familie Jonge Poerink opgebeld (..). Ik heb de Duitsers medegedeeld waar mijn man verbleef en zooals mij later bleek is mijn man in de woning van Jonge Poerink gearresteerd. Een dag later werd haar verteld dat haar man tijdens een vluchtpoging was doodgeschoten.
Pieternella Brasser-Louwerse had dus aan mevrouw Neurdenburg op 3 mei ‘s avonds laat meegedeeld dat haar man, Cornelis Brasser, 60 jaar oud en algemeen bedrijfsleider bij Spanjaard, door de Duitsers was opgepakt. Nu was gebeurd wat eerder dreigde. Nog op zaterdag 1 mei 1943 ging Brasser naar de fabriek. Te omstreeks 4 uur dien middag werd ik telefonisch gewaarschuwd dat mijn man was gearresteerd door de Duitsers en was overgebracht naar hotel De Keizerskroon te Borne… Toch werd Brasser op vrije voeten gesteld. De Duitse commandant Wüscher had tegen hem gezegd: “Bitte, Herr Brasser, Sie können ruhig nach Hause gehen”; rond 5 uur was hij inderdaad terug in zijn woning.
Op de fabriek werkte ook een Duitse chemicus die Georg Jäger heette. Hij was het die de dag daarop (zondag) Brasser, woonachtig aan de Deldensestraat nummer 5 in Borne, kwam waarschuwen dat er nieuwe beschuldigingen tegen hem waren ingebracht en hij kans liep opnieuw gearresteerd te worden. Ook ‘s maandags ging Brasser gewoon weer naar zijn werk. In de loop van de avond werd hij aldaar opnieuw aangehouden. De nachtwaker van Spanjaard zag dat en vertelde het telefonisch aan mevrouw Brasser. Deze bleef in onzekerheid achter. Tegen: middernacht kreeg ze het eerder vermelde telefoontje van mevrouw Neurdenburg, aan wie zij vertelde dat haar man was gearresteerd. Dinsdag 4 mei vernam ook mevrouw Brasser dat haar man was doodgeschoten bij een poging tot ontvluchting, hetgeen haar zeer onwaarschijnlijk voorkwam.
Haar beide zoons werden ontboden op het politiebureau te Hengelo teneinde het lichaam van hun vader te identificeren. Jacobus, medisch student, onderzocht samen niet zijn broer Abraham, nauwgezet het lijk en zag overduidelijk dat de inslag van de kogels aan de voorzijde en niet aan de achterkant had plaatsgevonden. Een koelbloedige liquidatie was het geweest en zeker geen doding tijdens een vluchtpoging. Een arts en twee wijkverpleegsters legden verklaringen in dezelfde geest af. Na de eigenlijke liquidatie waren de lichamen nog eens doorschoten om onderzoekers op het verkeerde been te zetten. Eén der wijkverpleegsters verklaarde: “De kogelwonden aan de rugzijde waren veel groter dan aan de borstzijde en ik ben er dan ook van overtuigd dat de inschotopeningen zich aan de borstzijde bevonden”. Bovendien bloedden de wonden tijdens het afleggen nog, waaruit eveneens bleek dat ze later waren toegebracht. De Duitse autoriteiten vermoedden dat de zoons van Brasser foto’s hadden gemaakt van het ontzielde lichaam van hun vader, reden waarom zij door ondermeer Polizeimeister Max Peters, op 4 mei ‘s avonds werden opgepakt en via Kamp Ommen in een werkkamp van de Arbeitseinsatz in Duitsland terechtkwamen. Na de oorlog keerden zij behouden weer.
De Keizerskroon
De avond van 3 mei was dus de fatale avond. Drie mannen waren in handen van de Duitsers gevallen en zouden normaliter worden overgebracht naar het bureau van de Ordnungspolizei in Hengelo. Toen de gedode mannen daar werden afgeleverd, kreeg de Hengelose politie opdracht de lichamen op te halen en ze over te brengen naar het lijkenhuisje naast het politiebureau.
Willem Dirks was hotelhouder van De Keizerskroon, een hotel in het centrum van Borne. Ook hij legde een verklaring af. Naar aanleiding van de staking werden op 29 april, zo vertelde hij, Oberleutnant Wüscher en dertig manschappen in het hotel ingekwartierd. Zo leerde hij luitenant Wüscher kennen. Ook wist hij wie Verwalter Reible was, die op kritieke momenten met Wüscher overlegde. Tevens kende hij Georg Jäger, de Duitse chemicus, die bij Spanjaard te werk was gesteld. Maandagavond 3 mei. Om half elf (de stakingen waren die dag verlopen) vroeg Wüscher zo zacht mompelend af: “Waar blijft de wagen toch?”. In de grote zaal van het hotel zag Dirks algemeen bedrijfsleider Brasser zitten en iemand die later slager Jansen bleek te zijn. Brasser maakte een zeer verslagen indruk. Jäger, die zich zeer had ingespannen voor de gearresteerden, liep er ook rond maar was nu machteloos.
De Duitsers overlegden tersluiks. Naast het hotel stond een overvalwagen. De vrouw van Dirks zag, glurend vanuit haar duistere woonkamer, dat Brasser, Jansen en ook Neurdenburg in de auto werden gebracht. Ze herkende hen bij het schijnsel van een zaklantaarn. Het was kwart voor 1 ‘s nachts. Dirks: “Eenige minuten later hoorde ik buiten in de verte drie keer achter elkaar een kort salvo. Jäger en Wüscher keken elkaar aan doch zeiden niets… Den volgende dag hoorde ik dat Neurdenburg, Brasser en Jansen bij een poging tot ontvluchting waren doodgeschoten”.
Ook de directeur van Spanjaard, Charles H.E.H.J. Gielen, legde een verklaring af en beschreef zijn gesprekken met de Duitse autoriteiten. Onderling bespraken ze de laatste zaken waar ook Gielen niet van mocht weten. Bijzonderheden over de dood van Brasser werden hem verteld door de zoons van de geëxecuteerde, maar hun verklaringen weken op bepaalde onderdelen af van die van Gielen.
Georg Jäger
Het onderzoek na de oorlog in Duitsland naar mogelijke daders in “De Zaak Borne” overschreed de grenzen van het Britse bezettingsgebied. In Wiesbaden, in de Amerikaanse zone, werd door de rechercheurs H.F. van der Klei en P.A. van der Pol Textielfabriker Georg Jäger gehoord. Jäger, scheikundig specialist, legde zijn verklaring op 1 juli 1946 te Griesheirn af. Textielfabriek Spanjaard had volgens hem van IG Farben een chemisch oplossingsprocedé gekregen. Jäger kwam nu als deskundige naar Borne om te assisteren bij de introductie van dat procedé.
Daartoe kwam hij eind april, waarschijnlijk woensdag de 28ste, in Borne aan. De volgende dag, 29 april, werd er bij Spanjaard gestaakt. Diezelfde dag kwam een afdeling van de Grüne Polizei naar Borne, die zijn intrek nam in hotel De Keizerskroon, waar ookJäger logeerde. De Duitse commandant, luitenant Wüscher, ondervroeg aldaar de waard, genaamd Dirks, over de situatie bij Spanjaard. Ook Jäger werd gehoord. Wüscher deelde hem mee dat hij enkele belangrijke functionarissen van Spanjaard, t.w. directeur Gielen en bedrijfsleider Brasser, wilde arresteren. Maar Jäger maakte daartegen bezwaar en benadrukte tegenover Wüscher dat hij zonder beiden het werk dat hij diende te verrichten, niet kon uitvoeren. Van de voorgenomen arrestaties werd afgezien.
Enkele dagen later, op zaterdag 1 mei, kwam Jäger van een bezoek in Hengelo terug in zijn hotel in Borne. Dirks, de hotelier, vertelde hem dat Brasser toch was aangehouden en achter in de zaal zat. Jäger ging met hem praten. Brasser vertelde daarop Jäger dat hij niet wist waarom hij aangehouden was. en Wüscher gaf Jäger dienaangaande een ontwijkend. antwoord. Jäger wist tenslotte te bewerkstelligen dat Brasser werd vrijgelaten.
Weer enkele dagen later – het was maandag de 3de mei – moest Jäger opnieuw naar Hengelo. Wüscher bracht hem weg. Deze deelde hem tijdens de rit mee dat hij om 3 uur ‘s middags weer bij Spanjaard terug moest zijn voor een belangrijke bespreking. ‘s Avonds na terugkeer bleek Jäger dat Brasser en bedrijfsleider Neurdenburg gearresteerd waren. Commandant Wüscher wenste nu geen uitleg te geven en verbood Jäger dreigend zich ermee te bemoeien. Jäger ging 12 uur ‘s nachts naar zijn kamer. Om 1 uur hoorde hij hoe een overvalwagen werd gestart; tien minuten later stapten Brasser en Neurdenburg in. De volgende ochtend vertelde de luitenant hem dat beiden op de vlucht waren doodgeschoten, waarvoor zeer waarschijnlijk Zugmeister Otto Laufenberg de direct verantwoordelijke was.
Een zoon van Brasser, die verhaal bij Jäger kwam halen, was buiten zichzelf van woede. Jäger kalmeerde hem enigszins: “Ich sagte ihm, er salie das Ungluck nicht grösser machen und an seine Mutter und Brüder denken”. Toch werd deze zoon, samen met zijn broer, die dag aangehouden en naar Kamp Ommen overgebracht.
De daders
De opsporings- en vervolgingsautoriteiten waren na de oorlog zeer geïnteresseerd in de verblijfplaats van de verantwoordelijken voor de liquidatie van de drie Twentse burgers. Bovenaan de militaire hiërarchie bevond zich Hauptrnan Wilhelm Ney, die veelvuldig in en om Hengelo had geopereerd. Behalve de dood van Brasser, Jansen en Neurdenburg werd Ney’s naam ook in verband gebracht met andere liquidaties in de regio Hengelo. Hauptman Helmut Bornhöff was zijn ondergeschikte en de directe chef van Oberleutnant Wüscher. Alle drie dienden te worden aangehouden. Daarnaast was er nog een reeks andere verantwoordelijken, van wie sommigen direct na het beëindigen van de oorlog naar Duitsland waren teruggekeerd.
Op 5 juli 1946 poogden leden van de Nederlandsche Missie Opsporing Oorlogsmisdrijven in Duitsland om Hauptman Wilhelm Ney te arresteren. Men traceerde in Wuppertal een zekere Cäcilia Kamn. Zij verklaarde dat ze op 14 september 1933 te Bonn was gehuwd met Wilhelm Ney. Zij correspondeerde met hem en schreef dagelijks. Zij liet de rechercheurs de laatste brief zien, gedateerd 3 juni 1946. Ney’s adres luidde: AA 251424, 373 POW Camp – C 7, Wolfsberg (Kärnten), Oostenrijk. Ney, zo bleek, was in mei 1943 bataljonscommandeur van het 1e Bataljon – 28° regiment “Todt” van de SS Polizeitruppen geworden, met het hoofdkwartier in de Beratungsstelle aan de Enschedeschestraat te Hengelo. Reeds in augustus 1943 keerde hij terug en kwam hij via Duitsland in Joegoslavië (Kroatië) terecht. Op 12 mei 1945 ‘s middags om vijf over vier werd hij door geallieerde Field Security-eenheden gevangen genomen.
Wilhelm Ney, volgens het Bundesarchiv te Ludwigsburg in 1984 overleden, had dankzij zijn betrokkenheid bij het Standgericht een slechte reputatie in Hengelo en omgeving. Na zijn arrestatie werd Ney ondergebracht in het SS-kamp aan de Thamsweg in Salzburg. Op 21 mei 1945 kwam hij in het krijgsgevangenkamp te Wolfsberg in Karinthië terecht. Daarna bleef hij in verschillende kampen geïnterneerd. Op 24 oktober 1947 was het zover: Ney werd, met acht anderen, aan Nederland uitgeleverd en in Vught geïnterneerd.
Ney was ook nauw betrokken bij een aantal executies in Haaksbergen, net als Borne niet ver verwijderd van Hengelo. Negen Nederlandse arrestanten moesten vanuit Haaksbergen worden opgehaald. Zugführer luitenant Helmut Schantz zou onderweg evenwel op eigen gezag hebben besloten de aan zijn zorg toegewezen gevangenen te executeren. Die gevangenen waren immers werknemers van de textielfabriek N.V. Jordaan, ook als Jannink aangeduid. Acht personen werd zo het leven ontnomen. Eén betrokkene overleefde de executie door zich dood te houden en in het donker weg te vluchten. Zijn naam – Herman Göring (ook als Goering geschreven) – was zeer opmerkelijk en verraste ook de betrokken militairen.
Het was om deze zaak dat Wilhelm Ney na de oorlog naar Nederland werd gehaald; “Borne” speelde daarbij geen rol. Ney’s zaak kwam voor op 22 september 1949. Toen bleek dat het Parket van de Officier van Justitie van de Bijzondere Strafkamer bij de Arrondissementsrechtbank te Arnhem wegens onvoldoende aanwijzing van schuld van verdere vervolging afzag en de zaak werd geseponeerd. Ney’s voorlopige hechtenis moest worden opgeheven, hij werd weer vrij man en kon de Cellenbarakken van Scheveningen, waar hij toen zat, verlaten. Op 13 januari 1959 werd Ney naar Duitsland via Venlo en Kaldenkirchen ….uitgeleid.Hij vestigde zich weer bij zijn vrouw ,op het adres Leonhardstrasse 5 te. WuppertalBarmen.
Ontluisterend
Ook Helmut Bornhöff werd gearresteerd door de Field Security Section en overgebracht naar een interneringskamp in Duitsland. Nadien werd hij uitgeleverd aan Nederland. Hij beklemtoonde de eigen verantwoordelijkheid van Wüscher in de zaak die leidde tot de dood van de Bornse en Almelose burgers. Bornhöffwerd niet gerechtelijk vervolgd.
Franz Reible, de Duitse bewindvoerder van Spanjaard, werd op 27 april 1946 gearresteerd op het politiebureau te Lippstadt. Reible werd uitgeleverd aan Nederland en vervolgd; hij was de enige die werd veroordeeld, maar niet vanwege de dood van Jansen, Neurdenburg en Brasser, maar wegens vervreemding van aandelen van joodse bedrijven zoals Spanjaard (ook de eigenaren van Spanjaard waren van joodse afkomst). Diens secretaris Otto Selbach, is wel uitgeleverd maar werd niet vervolgd.
De grootste verantwoordelijkheid voor de dood van de drie personen droeg wellicht Anton Wüscher. Diens uitlevering was weliswaar in 1946 aangevraagd maar hij had op 26 oktober 1946 kans gezien te ontsnappen uit het interneringskamp te Dachau, waar hij was vastgezet op verzoek van de Opsporingscommissie. Er was bewijs tegen hem maar de vogel was en bleef gevlogen. Otto Lailfenberg, de man onder wiens directe leiding de executie hoogstwaarschijnlijk is uitgevoerd, bleef eveneens uit handen van Justitie. Max Peters, de Duitse militair die wel degelijk met “De Zaak Borne” te maken had en onder meer de zoons van Brasser arresteerde, werd negen maanden in een interneringskamp te Duitsland vastgehouden en ten slotte aan Nederland uitgeleverd, doch niet gevonnist. Ook andere betrokkenen ontsprongen de dans.
Niemand is dus veroordeeld vanwege de liquidatie van de drie mannen in de nacht van 3 op 4 mei 1943. Alle opsporingsmoeite is in zekere zin voor niets geweest, de daders gingen vrijuit. Het verhaal achter de herdenkingssteen in Borne geeft wat dat betreft een meer dan ontluisterend beeld.
Jan H. Kompagnie.
Bronnen
- Nationaal archief Den Haag, archief Commissie Opsporing Oorlogsmisdrijven, inv.nrs. 479 en 4173;
- Nationaal archief Den Haag, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, o.a. inv.nrs. E 19062 (doos 108730).
- G.P. ter Braak, M.F.S. Kienhuis en H. Noordhuis, In Verdrukking, Verzet en Vrijheid; Borne – Bornerbroek- Hertme – Zenderen 1940-1945, Hengelo 1990.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2005-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)