Boorn & Boerschop 2004-02: WATEROVERLAST NA BARRE WINTER

Auteur: M.G.E. van Harten-Fransen

In een Almanak uit het jaar 1856 wordt geschreven over de barre winter van 1740. In heel Europa heeft men toen zeer strenge vorst gehad. De strengste winter sinds mensenheugenis. Het nu volgende verhaal kunnen we in dezelfde tijd plaatsen. Het beschrijft de opgetreden wateroverlast na het invallen van de dooi en wat daaraan vooraf ging. Dit verhaal, volgens mij niet geheel compleet, vond ik jaren geleden in het Rijksarchief in Zwolle in het doopboek van Hertme. Gelukkig heb ik er toen een kopie van laten maken, want later bleek het verdwenen. De tekst (inclusief alle taal- en stijlfouten) luidt als volgt:

….vermoedde wel dat indien men niet gedammet hadde (waterlopen had afgedamd), dat het water het gansche Tinnerot wel soude over stroomt hebben, uijtgenomen de hoogte van Wildijcks stucke en hoe het andere gevaren hebben kan men daer uijt oordeelen.
Item na de Hermen A en konde men niet wel komen, want men konde van de Smittenbelt tot in het broeck weijnigh of geen landt sien en was het bij den Smittenbelt tot an het havenschel doorgedammet anders soude men na mijne duncken met een schuijte wel (tot) an de strate hebben kunnen varen.

Afb. 01: Erve Weleman

Item van ’t Rieff en van de Leemerije door ’t Speelebroeck quam veele water dat de dorplieden vreesende bijcans overstroomt te worden, het selve aghter in ’t Rrieff bij ’t Vonder( bruggetje) en vervolgens gedammet hebben, ’t welcke Weelman doorgesteecken heeft. De Horstlieden haalden de Heer Rigter daar bij om te besien, maar Weelman wilde niet daer bij comen maer hadde geseijt dat hij niet weer wilde doen en bij de Leemerije wierf het van de Woolder doorgesteecken waerdoor so menigte van water op het Dorp aen stroomde, dat het scheen onder the lopen. Want het vloeijde tusschen de Horst en Berent ten Burens huijs (dat toen aldaer kort was geset) over ’t welcke over den dijcks en dat Wensinck kempe. Door deze hooge watervloet welcke tot in herfst toe alle maent vernemende, alhoewel dan niet soa hoogh is. Sao veelle schade geschiet dat het niet te beschrijven is. Want hooge en laege en landerijen waren seer bedorven en men konde op het lage Zant qualijck staen en majen. Want dat (toen) wij na des Rooden Es gingen om rogge te majen, sagen wij nogh snoeckvis in de waer staen bij het laege Boterlant. En op den Stroon Es konden wij in den waer tusschen het Zant bij de roggestuk rogge konden nogh wel (zien) whasschen (groeien) in de waer.

In den goerden hadde da, voor het water niet overgegaan was, of omtrent fijme (tekstonleesbaar)….. in den gantsche Sender Es en hebbe ick niet een stucke rogge gesien, te(n)zij laege hoeckjen en achter heggen. En op andere plaetsen was het al na ddvenant (navenant) daer het wel hadde kannen vatten.

Afb. 02:

Item van het koolgewas, saet, …(tekst onleesbaar)… poote knollen en poote wortelen van bieten en wettieh en diergelijeke kruijden en is niet een groen stiht overgebleven ten sij iemant poote wortelen ofkoolten die in de grond of kelders geborgen hadden.
Item van het onkruijt als van tremsel
(korenbloem), myrre (een plant uit een grote kruidenfamilie, b.v. dille) en diergelijeke is voor die tijt meer vergaen soa dat men op de vlaeke gront niet meer als de barre grond verwagt.

Afb. 03:

Item van de wijnstueke den…(tekst onleesbaar)… en um sijne taeken groen gebleven, eenige sijn in ’t geheel vergaen, eentje …(tekst onleesbaar)… den dieken stam en eenigs uijt de voor telen uijt den gront weer uijt gewassen. Doen op de selve maniere is het ooek gegaen met de walnoten boomen en den huls.

Item van de appelboomen en peerboomen sijn der veele vergaen en bijeans alle besehadight en andere boomen en struijcken.
Item van de mensehen sijn der verseheijden van koude gestorven, namentlijk die op de wee­ gen waren gaen sitten, en veele krijghluijden die op wagt stonden en anderen die ooren, vingeren en voeten vervroren sijn nogh sijnder veele besehadight namentlijek de mussehen van de welcke een ontallijeke menigte was, die bijcans alle vergaen sijn.

WK 1776.
(mogelijk Willem Knuif)

Tot zo ver dit geschriftje, gevonden in het doopboek van Hertme.

M.G.E. van Harten-Fransen.

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2004-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)