Auteur: F.J. van Capelleveen
Tegenwoordig lijkt de noaberhulp of burenhulp vaak ver weg. Slechts op het platteland is men hiermee soms nog wel wat actief. Na de tweede wereldoorlog en hier en daar zelfs daarvoor al, nam het noaberschap helaas steeds meer af. De noaberhulp was vroeger echter een plicht en een heel belangrijk onderdeel van de samenleving. Het was de plicht van de noabers om te helpen bij droevige en feestelijke gelegenheden of bij nieuwbouw van een boerderij. Men kon zelfs wel tot twintig noabers hebben, waarvan er dan zo’n twee tot vier als z.g. “noodnoabers” of “neuste noabers” werden aangemerkt. Het noaberschap was een plicht die rustte op het huis, waarbij de bewoners, ook al woonden ze er pas kort, de plichten dienden te vervullen. En ook als er tussen het huis van de noodnoaber en de te ondersteunen boerderij nieuwbouw werd gepleegd, bleven de oorspronkelijke noodnoabers als zodanig aangewezen als “eerste en belangrijkste noabers”.
De ongeschreven wetten gingen verder dan “een beetje helpen”. Zo moest men b.v. bij feestelijkheden het uitnodigen van de gasten regelen of bij ziekte een dokter waarschuwen of zelfs ophalen in geval van ernstige ziekte of bij overlijden. Ook het waken bij ernstig zieken hoorde bij de plichten. Verder b.v. het aanzeggen in de buurtschap in geval van overlijden. Bij geboorte waren het twee buurvrouwen die de kleine naar de kerk brachten om te laten dopen. Men hield zich in het algemeen goed aan deze verplichtingen. Als er zich echter iemand aan onttrok kon dat tot ernstige en langdurige conflicten in de buurtschap leiden.
Er was ook sprake van bijgeloof. Als de buurvrouwen n.l. het doodshemd voor een overledene gingen naaien, zorgden ze er angstvallig voor geen knoop in de draad te leggen. Gebeurde dit wel, zo geloofde men, dan waren ze als volgende overledene aan de beurt!
Verder kregen enkele buurvrouwen in het sterfhuis de taak om voor te bidden en te antwoorden waarbij meestal ook drie rozenkransen en een litanie gebeden werden.
Voor de mannen was er de taak van het aanzeggen. Een aantal mannen ging daartoe per fiets of te voet, en soms zelfs per openbaar vervoer, op pad om de tijding aan te zeggen. Daarbij kregen ze bijna overal een borrel aangeboden. Dat dit niet altijd goed afliep getuigen de verhalen waarbij ze soms niet meer wisten wat ze eigenlijk kwamen vertellen en zelfs wel eens de verkeerde naam noemden! Het kon echter nog erger want er schijnt wel eens iemand te zijn geweest die bij binnenkomst zei: “As ik gin borrel krieg, vertel ik nich wie er dood is”.
Het elkaar ondersteunen had vroeger een zeer goede invloed op de saamhorigheid in een buurtschap. Men deed veel samen, kende elkaar goed en hielp als vanzelfsprekend. Heden is dat echter zeer veel minder geworden. Men kent elkaar daardoor minder goed en ieder gaat meer zijn eigen gang. De toegenomen mobiliteit zal hiervan wel mede de oorzaak zijn. Ook de goede bereikbaarheid per telefoon zal zeker invloed hebben op deze gang van zaken. Verder het ontstaan van begrafenisverenigingen en -ondernemingen, alsmede de invloed van de kerk en de ontkerkelijking zijn hieraan waarschijnlijk debet.
Toch zijn enkele sporen van noaberschap nog zichtbaar gebleven. Zo zal bij trouwen, geboorte of overlijden vaak toch nog wel een groep(je) buren en kennissen uit de buurtschap in actie komen of worden uitgenodigd. Het plaatsen van een “boog” of “ooievaar” bij het huis, bij huwelijk, geboorte of jubileum is nog steeds in zwang en lijkt zelfs toe te nemen. Ook het z.g. “kroamschudden” met de traditionele “krentenwegge” is tot heden nog in gebruik gebleven.
F.J. van Capelleveen.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2004-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)