Nadere algemene, voor Twente belangrijke, gegevens uit de familiekroniek van Woolderink worden in deze artikelenserie behandeld. Thans wordt het recht van verzetting besproken.
Auteur: H.A.M. Woolderink
Het recht van verzetting van hofhorig goed
De hofhorigen hebben het recht, als ze in geldnood zitten, enige percelen grond van het hofhorige erve te “verzetten”. Ze krijgen dan een geldbedrag van iemand, die als tegenprestatie tot de terugbetaling van dat geldbedrag, het perceel land gedurende maximaal 6 jaren in gebruik mag houden. Ook mag de hofhorige gedurende een periode van maximaal 6 jaren, een geldrente uit een perceel grond verkopen, d.w.z dat hij een lening mag aangaan, met dat perceel grond als onderpand, waarvoor hij een jaarlijkse rente moet betalen. De lening dient dan binnen 6 jaren afgelost te worden.
In het hofrecht vinden we een en ander terug in artikel 21. Hieruit blijkt dat de hofhorigen als mede-eigenaar van het hofhorige erve beschouwd worden. Bij verzetting wordt de schuld in feite gevestigd op hun bouwrecht (plogesdeel). Dat is het recht om het erve levenslang te mogen bebouwen en ploegen. Van zo’n transactie moet de hofmeijer de akte opmaken en het met zijn lakzegel bevestigen. Verlenging voor periodes van telkens 6 jaren is mogelijk.
Desgelijckes oock / als een hojhorich Man ofte Wijf nooth hebben / so mogen zy versetten / ofte verkopen uut den hojhorigen guede / ende uyt oer (= hun) Plogesdeel des guedes / wat renthen / den tijt van ses jaren / elck voor synen Hofmeyer / die daer naer older gewoontenpleget over te zegelen.
H.A.M. Woolderink.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2003-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)