Boorn & Boerschop 2002-02: UIT DE FAMILIEKRONIEK WOOLDERINK 8

Nadere algemene, voor Twente belangrijke, gegevens uit de familiekroniek van Woolderink worden in deze artikelenserie behandeld. Thans wordt de opvaart besproken.

Auteur: H.A.M. Woolderink

De opvaart * op hofhorige boerderijen

Als de hofhorige of zijn erfopvolger wil trouwen met een partner die zelf hofhorig is in deze hof (in het geval van Erve Woolderink de Hof te Delden) dan moet deze partner eerst opvaart doen. Na verkregen consent (toestemming) van het Domein, moet deze zich dan als vrij persoon in de hofhorigheid begeven om gebruiksrechten op het hofhorige erf te verkrijgen. Voor de opvaart moet een geldbedrag betaald worden. Wie opvaart verzuimt wordt belmundig, d.w.z. verliest het erfrecht en bouwrecht, terwijl de gehele nalatenschap aan het Domein zal vervallen.

Bij de opvaart kan men laten aantekenen dat later één van de kinderen die uit het huwelijk geboren zal worden, aangewezen wordt als vrij kind. Dat wil zeggen, de man een vrije zoon of de vrouw een vrije dochter. Deze zoon of dochter mag later het erf verlaten zonder zich vrij te hoeven kopen. Een en ander is geregeld in de artikelen 9 en 10 van het Hofrecht van Twente.

De eerste opvaart die we tegenkomen in het hofboek is die van Roeleff Smeijnk, die zich op Hemelvaartsdag 1643 onderdanig maakt aan de hofrechten van de Hof Delden, waardoor hij mede de privilegien (voorrechten) geniet zoals de andere hofhorigen van de Hof Delden. Volgens hofrecht bedingt hij voor zijn overgegeven vrijheid een vrij kind bij zijn vrouw te telen. Hemelvaartsdag is de dag dat alle bewoners van de ruim 200 hofhorige erven in Twente jaarlijks naar hun hof moeten om zich te laten onderrichten in de hofrechten en om een kleine geldelijke erkenning aan de hofmeijer te betalen.

Roeleff maakt dus tevens van die gelegenheid gebruik om opvaart te doen. Het moet ‘s morgens in alle vroegte reeds een drukte van belang zijn geweest op de Twentse wegen, als alle hofhorige boeren met hun gezinnen in hun zeilwagens (huifkarren) op weg zijn om op tijd op de hofdag te verschijnen. Hierin ligt de oorsprong van het hedendaagse dauwtrappen op Hemelvaartsdag!

Roeleff is circa 1640 op het erve Woolderink ingetrouwd bij zijn vrouw Swenne. Reeds enkele jaren later, n.l. in 1644, wordt opnieuw opvaart vermeld in verband met het huwelijk van erfopvolger Gerrit Woolderink. Alles wijst er op dat Gerrit een zoon is van Wessel Woolderink en dat hij daardoor de erfopvolger is. Aangezien zijn kinderen later op de boerderij blijven, hebben ze voorrang op de kinderen van Roeleff. De meest waarschijnlijke verklaring is, dat Swenne de moeder is van Gerrit en de vrouw van Wessel.

Na de dood van de laatste, Wessel, is Swenne dan hertrouwd met Roeleff Smeijnk en na de dood van Swenne rond 1665 is Roeleff in 1668 weer hertrouwd met Geesken Woesthuis. Van deze laatste is geen opvaart vermeld en hun kinderen verlaten rond 1680 het erve Woolderink. Deze theorie steunt op de hofrechten. Artikel 18 bepaalt n.l. dat als van het echtpaar de erflink (dat is degene die op het erve geboren is) sterft en degene die door huwelijk op het erve gekomen is hertrouwt, dan heeft degene die daarmee trouwt maar het recht van de halve lyftucht. In dit geval heeft Swenne dus, als weduwe van Wessel, het recht op de lyftucht, maar na haar overlijden heeft Roeleff slechts recht op de halve lyftucht.

Afb. 01:

Verder bepaalt het hofrecht dat bij een derde huwelijk de nieuw opgekomen man of vrouw geen enkel recht op de boerderij heeft, tenzij de kinderen uit het eerste huwelijk daarmee akkoord gaan. Geeske Woesthuis heeft dus na het overlijden van Roeleff geen enkel recht op de boerderij en datzelfde geldt voor de kinderen uit dat laatste huwelijk. Dat zou ook de verklaring kunnen zijn voor het feit dat Geeske geen opvaart doet.

In het vuurstederegister van 1675 komen we Roeleff Woolderink nog tegen als bewoner van Oude Woolderink (de lyftucht). Hij is niet lang daarna overleden want op 23 januari 1680 meldt de hofmeijer dat hij in de afgelopen periode overleden is. De twee kinderen van Roeleff zaliger, met name Jenneken en Grieten, komen we nog tegen in de hypotheekakte d.d. 29 mei 1694, waarin hun voogden Geert Smeijnk uit Marle en Willem ten Catte een bedrag groot fl. 200,00 uitlenen aan Gerrit Woolderink en zijn vrouw en waarvoor deze een stuk hooiland, gelegen in de Korvesmaete, aan de voogden in gebruik geven. Deze hypotheek is daarna op 29 mei 1700 voor de tijd van 6 jaar verlengd.

H.A.M. Woolderink.

*= Verplichtingen aan de hoofdhof (hofmeijer) volgens regels vastgelegd in het hofrecht van 1662.

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2002-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)