Auteur: R. van Goethem
We gaan verder waar we de vorige keer zijn gebleven, n.l. bij het huwelijk van Johannes Wegter met Johanna Maria Morselt. Meer in het bijzonder gaan we eerst de familie van Johanna Morselt na. Zij was een dochter van Frans Morselt en Anna Peters. Op zoek naar vader Frans, zoon van Bernardus Morselt vinden we: Bernardus Morselt, timmerman, oud 37 jaar, geeft aan, dat zijne huisvrouw, Euphemia van den Berg, oud 33 jaar, van beroep spinster, op den veertienden november 1821 is bevallen van een kind van het mannelijk geslacht, aan het welke de voornaam is gegeven van Franciscus”
We zoeken verder naar wat is te vinden over Bernard Morselt. In 1821 was hij 37, dus moest hij omstreeks 1784 geboren zijn. Dat was moeilijk, want vóór 1811 bestond er nog geen burgerlijke stand.
Nadat Napoleon ons land veroverd had, voerde hij de hele Gemeentelijke administratie en Rechtspraak in, zoals wij die globaal nu nog kennen. Voor hém, Napoleon, was dit vooral belangrijk om jongens in militaire dienst te kunnen roepen. Maar daarvoor miste hij wel 17 toekomstige lichtingen van dienstplichtigen, waarover op de Gemeentehuizen niets bekend was. Tot dan was er geen andere persoonsadministratie dan in de kerken, waar doop en trouw werd opgeschreven.
Daarom besloot Napoleon, dat de pastoors en dominees alle doopboeken naar het gemeen tehuis moesten brengen, dan kon men daaruit opmaken wie de volgende jaren als jongen van 18 jaar opgeroepen moest worden voor dienstplicht.
Maar intussen waren er gegevens verloren gegaan b.v. doordat er kerken waren afgebrand. Ook waren er slimme pastoors en dominees die fraudeerden door haastig nieuwe en onvolledige doopboeken te schrijven en die in te leveren met de woorden: Meer heb ik niet. Zij hadden Napoleon wel door en wilden niet meewerken.
Met andere woorden: voor 1811 was de gemeentelijke administratie niet compleet. Bovendien werd pas op het concilie van Trente in 1563 door de kardinalen besloten dat de pastoors alle dopen en huwelijken moesten inschrijven. Het opschrijven van overledenen vond men toen nog niet belangrijk. Dat besluit uit Trente is, geloof ik, pas laat in Twente aangekomen. Want als je al iets vindt over mensen die geboren zijn vóór 1700, waren deze meestal van adel of was het een grote herenboer die kon schrijven!. En dat was zeldzaam!
Dankzij Napoleon zijn er nu in onze gemeentehuizen doop- en trouwboeken van voor 1811. Veelal zijn op deze boeken alfabetische lijsten gemaakt, die het zoeken vergemakkelijken. Dus konden we daarin op zoek naar de ouders van Bernard Morselt.
Mösselboer
De huwelijksakte van Johannus Wegteren Johanna Maria Morselt uit 1899 beslaat een hele bladzijde in folioformaat. Ook de huwelijksakte van vader Frans Morselt en Anna Peters uit 1849 is van dat grote formaat. Het huwelijk van Bernard Morselt en Euphemia van den Berg op 9 mei 1816 is op akte 4 van dat jaar uitvoerig vermeld. Bernard was een zoon van Hermannus Morselt en Euphemia Mensink en kwam van Mösselboer, huis nr. 17 in Borne, waar zijn ouders woonden. Hij maakte als jongste zoon geen kans om op de boerderij op te volgen en werd aannemer.
Bernard werd gedoopt op 12 maart 1784 en er werden in het doopboek van Hertme twee regels aan hem gewijd. Zijn peetoom was Gerard Buijter (of Buter), de echtgenoot van tante Aleida Morselt. In 1762 werd aan het huwelijk van Hermannus Morselt en Euphemia Mensink op 16 augustus maar één regel gewijd.
In 1601 werd Mösselboer (zie Verpondingsregister) voor de belasting als volgt omschreven: Werner ten Morsele is ein boedeguth, heff4 mudde landes, giffi tot den 6 spint gersten, 8 penninge. Mösselboer, huis nr 17 in Borne, was vroeger bezit van de bisschop van Utrecht en wordt al in 1323 vermeld in de boeken. De eerste bezittingen van de bisschop in deze streek dateren al van vóór 1000 en deze breidden zich steeds uit door aankoop en erflating.
Uit een Register van de Rentmeester van Twente over het jaar 1385 blijkt, dat de Bisschop van Utrecht alleen al in Twente iets meer dan 200 boerenerven bezat. Die waren gegroepeerd rond een Meiershof. De grootste groep was gevormd rond Ootmarsum: 40 hoven, Oldenzaal met 40 hoven, Goor met 30 hoven Delden, Borne, Wiene elk 20 hoven. Diepenheim en Haaksbergen elk 20, waarvan er enkele in Gelderland lagen.
Een groep boerderijen werd geplaatst onder het gezag van een Hofmeier. Deze had de bevoegdheid tot rechtspraak en inning van de pacht. Hoger beroep konden de boeren aantekenen bij de Hofmeier van Ootmarsum, die de hoogste was in rang. Het afrekenen van de pacht gebeurde altijd op Hemelvaartsdag en de pachters, al woonden ze nog zo ver weg waren verplicht die dag te verschijnen. Sommigen moesten voor dag en dauw op en het tegenwoordige dauwtrappen is daaruit ontstaan. De pacht werd voldaan in graan, aardappels, kippen en hanen, eieren, varkens, hammen enz. en in hand- en spandiensten (dat was lichamelijk werk en paardenkracht, die niet op diezelfde dag voldaan hoefden te worden). Daarvoor werden ze opgeroepen. Mössel was een bodegoed, d.w.z. dat Mössel berichten voor de hofmeier moest brengen naar de andere pachters. Als beloning voor deze taken werd hij vrijgesteld van de hand- en spandiensten. Twee andere bodes in Borne waren Wildiek en ter Weele (of Weleman).
De bisschop had lastige tegenstanders. Sommige kasteelheren, die met hem een appeltje te schillen hadden, waren eigenlijk roofridders die boerderijen plunderden of brandschatten. Enkelen deden het eenvoudig om de kas te spekken of hun voorraden aan te vullen.
Daags nadat ik dit geschreven had las ik in de Twentsche Courant Tubantia van 27 juni 2001 het artikel over de aankondiging van het boek: 1407-1725. Van Hobergenhuis en Sint Antoniusklooster Albergen. Dit boek is gemaakt n.a.v. gegevens uit archieven en van speur en graafwerk naar dit klooster te Albergen. In dit boek lees ik: In de Tachtigjarige Oorlog wedijverden Staatsen en Sparifaarden met elkaar om het de bevolking zo lastig mogelijk te maken. Maar de Gelderse hertog Karel en zijn soldaten hadden het in hun tijd minstens zo bont gemaakt. Zij gingen zich verschrikkelijk te buiten aan onderdrukking en uitbuiting. Toen Karels huurlingen zich (omstreeks 1500) bij Kampen (door de Bisschop) hadden laten verrassen, stuurde hij ze naar Twente om daar te plunderen. Diepenheim, Goor, Rijssen Delden, Oldenzaal en Borne, geen van deze plaatsen ontkwam aan een beklagenswaardig lot.
In 1528 heeft de bisschop al zijn bezittingen moeten overdragen aan Karel V, omdat hij niet meer op kon tegen lastige kasteelheren en de bisschop van Münster. Zij bleven Twente plunderen en brandschatten. Karel V stelde goed orde op zaken. Het plunderen en brandschatten begon weer toen diens zoon Philips, hem opvolgde. Er begon een grote vrijheidsstrijd onder Willem van Oranje, Maurits en Frederik Hendrik. Daarna kwam er weer rust. Mösselboer werd in 1528 Domeingoed (Staatsbezit). Ook alle andere kerkelijke- en kloostergoederen werden geconfisqueerd en werden zo Staatsbezit. Mösselboer woonde ‘t dichtst bij de Hofmeier.
Stokoude Doop- en Trouwboeken
De heren van havezate Weleveld bezaten het recht om de pastoor van de oude St. Stephanus kerk in Borne te benoemen (het patronaatsrecht). Na de Reformatie waren zij Luthers geworden. In de praktijk veranderde er echter voor het kerkvolk niet eens zoveel. Maar de Calvinisten in Deventer vonden het Lutherse nog teveel op het Katholicisme lijken. In 1598 werden op bevel van de Drost, daartoe geïnstrueerd door Deventer, de altaren en de beelden uit de oude St. Stephanus-kerk verwijderd. Dit was voor bijna alle parochianen het sein om deze kerk niet meer te bezoeken. Vanaf die tijd kerkten katholieken in schuurkerken bij te Wierik in Bornerbroek, het Hulscher in Zenderen en het Grotenhuis in Hertme. Dopen en trouwen gebeurde alleen in de oude kerk omdat dat nu eenmaal niet anders mocht. En dan vind je in zo’n oud doopboek van Hertme van het jaar 1784 in de kantlijn: 12 Martius (maart) 1784: Bapt. est Bernardus fil. leg. Hermanni Mörsel et Euphemia Mensinck. D.P. Gerardo Buter et Hermina Braakhuys. Ofwel: Gedoopt is Bernardus, zoon, wettig, van Hermannus Mörsel en Euphemia Mensinck. Peetouders Gerard Buijter en Hermina Braakhuijs. Van het huwelijk van Herman en Euphemia werd maar in één regel gewag gemaakt.
In het jaar 1762 waren er maar 12 huwelijken. Toch was toen de schuurkerk in Hertme de parochiekerk voor Hertme, Borne, Zenderen en Bornerbroek. Ook waren er kerken in b.v. Delden, Almelo, Deurningen en verder weg. In de verre omtrek was Hertme dus de enige mogelijkheid om naar de kerk te gaan. Het was een schuurkerk, waar min of meer in het geheim de katholieke erediensten werden gehouden.
De Calvinisten hadden in 1632 bepaald, dat er in het openbaar geen andere godsdienst dan de Hervormde mocht worden beleden. Zij, die wilden trouwen, moesten dat in de NH. Kerk doen (en daarna werd het nog eens gedaan in de schuurkerk). Dat duurde tot in 1795 Napoleon vrijheid, gelijkheid en broederschap kwam brengen. Intussen brachten Klopjes (bijna nonnen) berichten rond en gaven kinderen godsdienstonderwijs.
Op de vijfde regel van het Trouwboek (62) van Hertme staat in de kantlijn onder het jaar 1762 Aug. 16. Hermannus Morse! en Euphemia Mensinck. (Let op de schrijfwijze. Men kon toen veelal zelf niet schrijven en degene, die het opschreef, schreef op wat hij hoorde. Vragen als “hoe schrijf je dat” hadden dan ook geen zin).
Voor Hermannus’ doopdatum vond ik 19 juli 1727. Zijn vader was Werner Morse! en zijn moeder Gertrude van der Aa. Dit staat er: 19 juli Baptus est Hermannus ten Morsel ex Wernero et Gertrude pat. (peetouders) Paulus van der A et Berndna Morzel. Zij woonden op huisnummer 17. Dat is in Borne nog steeds Mösselboer. Verder terug in de tijd vind ik niets meer van de Morselts. Wel verderop alle kinderen van Herman en Euphemia met hun geboortejaren:
Wilhelmina 1763, Helena 1765, Gertrudis 1767, Gerardus Joh. 1769, Bernardina 1771, Henricus 1773, Gertrudis 1775, Gerardus Joh. 1777, Gertrudis 1779, Wilhelmus 1781, Henricus 1783 en Bernardus 1784
Dat Gertrudis, Henricus en Gerardus meerdere keren voorkomt is vaak een gevolg van hoge kindersterfte. Als de eerste Gertrudis sterft heette vaak het volgende meisje naar haar.
Nog oudere Morsels en Bornse klokken
In het Verpondingsregister, een belastingregister uit 1601 is Werner Morse! vermeld. De belasting op bezit werd pondspondsgewijs, dus naar zwaarte of naar waarde geheven. Deze Werner kan echter niet de Werner zijn die in! 726 huwde. Er bestond dus ook al een eerdere Werner. Er bestond ook al eerder een Herman en ook nog een Johan. Het bewijs hiervan kreeg ik van neef Jan Hassels Mönning, de laatste Mösselboer. Hij had een oude akte van lening. Deze akte is van 29 september 1639.
Maar eerst iets over de oude kerk van Borne, die voor het eerst genoemd wordt in 1206. In 1445 werd hij verbouwd. Door de Reformatie kwam hij in het bezit van de Hervormden. De oudste klok in de toren van deze kerk, met een doorsnee van 112 cm., dateert uit 1457. Op de rand van deze z.g. brandklok staat in gotische letters Jhesus, Maria, Johannes, Stephanus, anno dmi MCDLVII. De tweede klok, de grootste, met een middellijn van 124 cm. werd gegoten in 1645. Deze z.g. middagklok, draagt de namen van bewoners van kasteel Weleveld Goosen Heidenrich Schele en Agnes Schade en die van Anthony van Hoven Richter te Borne en is gemaakt door F. Hemony uit Zutphen. De derde klok, de kleinste, met als rand schrift Gossen Heidenreich Schele to We/velt ende Venne brugge. Jan Fremi me fecit a 1676 en is dus gemaakt in 1676. Op het lijf van de klok staat het wapen van Schele en twee engelenkoppen.
Voor de tweede klok leende het kerkbestuur geld van de Morselts. De akte luidt: Ingezeten Goedheren, pastor, richter en kerkmeesters van het gericht Borne betuigen dat zij van Werner en Herman then Morse! en Herman’s vrouw Aa/ken een geldsom hebben ontvangen van hondert daler ende derthienden halve (de dertiende is een halve) Caroli gulden. (samen f 162,50. De rente van deze lening, 13 ½ gulden, werd vergoed met het gebruik van drie stukken land, eigendom van de kerk,op de Zuid Esch in Borne).
Ik las in: Grepen uit de Historie van Borne, door mevr. van Harten-Fransen, dat 1660 de termijn met Johan ten Morse! met 24 jaar werd verlengd. Dat gebeurde nog vaker. Voor het laatst werd de lening verlengd in 1764 door Herman Morselt.
Hermannus en Euphemia ten Morssel (weer een andere schrijfwijze) hebben op 27 sept. 1788 van kerkmeester H. Nijkamp 65 rijksdaalders, zijnde f 162,50 terugontvangen. De Morselts hebben dus 150 jaar op hun geld moeten wachten. Nog een bewijs van oudere Morsels kreeg ik van Jan Hassels Mönning. Hij heeft in zijn bezit een akte van aankoop van een stuk grond van de marke Hertme. Daarin schrijven de afgevaardigde goedheren (bezitters van een of meer boerenerven) dat ze “vercoffi hebben aan Werner ende Herman then Morse! ende deselvigen Hermans ehelijcke huisfrouwe Aelken, sampt (samen met) haaren beiden Erfgenamen ein Hoickelen (hookelen=hoekje) Groenlandes (weiland). Herman en Aelken hadden toen dus twee kinderen. De akte is opgemaakt den achtijnden dach der maendt Augusti Anno Eindusent seshundert vijf en dertig. De akte werd o.a. ondertekend door Goossen Heidenrijk Schele (Heer van Weleveld) en Rodolphus Rijken pastor op18 augus tusl635. Een van die kinderen moet de Johan geweest zijn, die in 1660 de lening met het kerkbestuur van de oude kerk verlengde.
R. van Goethem.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2002-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)