Boorn & Boerschop 2001-01: HET HUIS WELEVELD 2

Onder de titel: HET HUIS WELEVELD – AANDACHT VOOR DE BOUWGESCHIEDENIS, hield J.J. Grootenboer op 10 feb. 2000 een voordracht voor de Heemkundevereniging Bussemakerhuis. De bestudeerde tijdsperiode is 1300-1804. De tekst betreft een studie die is uitgevoerd op verzoek van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, Afdeling Twente.

Auteur: J.J. Grootenboer

Na het verhaal in de vorige aflevering, over de bouw van de Grote Zaal van Huis Weleveld, vervolgen we met de verdere bouwplannen van Sweder II

Hij maakt verder plannen voor de bouw van een toren. Bouwt in de buurt van de bleek een poort en zelfs een nieuw huis. De bebouwing binnen de havezathe wil hij verder optrekken en boven het nieuwe huis een beeld doen plaatsen van Constantijn. Architect Nieman werkt de zaak verder uit en gebruikt daarbij veel Bentheimer zandsteen. Als Sweder op zijn wandeling langs de bouwplaats een stuk zandsteen in de hand neemt, ziet hij een aantal afdrukken van zeemosselschelpen. Voor hem is dat het absolute bewijs, dat de zondvloed uit Genesis ook in Twente heeft huisgehouden.

Afb. 01: Het poortgebouw van Huis Weleveld

Het is midden januari 1621. Er valt een zeer strenge koude in. De Zuiderzee is zo bevroren, dat men er met een slee overheen kan. In de koestal is helaas een gat in de wand te zien en dat is slecht voor het vee. Een koe in de buurt van dat gat is geheel verkleumd en dreigt te sterven. De “veearts” probeert met aderlaten het dier te redden. Knechten pakken het dier in dikke dekens. Of het allemaal baat, dat vertelt de geschiedenis niet. Ondanks dit alles, laat Sweder eiken slaan om van de opbrengst een huis te kopen in Deventer, van Foeke Schaaf aan de Pollstraat. Zo’n huis in Deventer is niet alleen handig bij de in de stad te houden landdagen of bij oorlogsdreiging, maar men kan op die manier toch ook nog wat invloed uitoefenen op de stadsregering.

De vorst verdwijnt, Het wordt weer een waterrijk jaar. Sweder overweegt een eigen schut te maken, om gemakkelijker over water in Deventer en Zwolle te komen. Zo kan hij in zijn eigen slotgracht in de boot stappen en zonder problemen in de twee steden komen. Met datzelfde vervoer over water komen de turfscheepjes uit de “Hatter Venen” (=Hertmer venen).

In 1622 is er weer een strenge winter. De vis verstikt in de Molenkolk en de mannen kunnen de vissen zo uit het wak opscheppen. De opbrengst is te veel en men besluit de vis te zouten. Als de dooi intreedt, treden de beken buiten hun oevers. Huizen komen onder water te staan en bruggen spoelen weg.

Opnieuw oorlogsdreiging

Bij de oosterburen is een wrede oorlog aan de gang. Het moet de naam hebben van een godsdienstoorlog tussen katholieken en protestanten. In 1623 treffen de legers van de rooms­ katholiek Tilly en de protestantse Hertog van Saksen, elkaar bij Stadtlohn. In de ver­ schrikkelijke niets ontziende slachting vinden 80.000 man de dood, hoofdzakelijk aan protestantse zijde. Twente vreest de gevolgen. Na de slag zullen loslopende benden, afkomstig uit de legers, verhaal halen op de boeren, ook in Twente. Sweder II laat zijn landweren nakijken. Bij Albergen laat hij, ter meerdere zekerheid “De Blockfort” opgraven en herstellen. Dat geschiedt evenzeer aan de “Peggefort”, “Harinckfort”, “Biheld”, “Engelbertick Stege” en de “Kokendieck”. Voor de wegen naar en van Borne worden nog enkele slagbomen geplaatst. Er is echter geen houden aan. De restanten van de beide Duitse legers trekken moordend, plunderend, verkrachtend en brandstichtend door de streek. De inwoners van Borne nemen de vlucht en zoeken massaal veiligheid in de stad Oldenzaal, omdat de kerken van Enschede, Losser, Tubbergen en Denekamp al zijn geplunderd en de ongeregelde troepen onmenselijk optreden. Het gepeupel komt echter steeds dichter bij. Het Huis Fleringen wordt geplunderd. Als men dan nog een slagboom gaat hangen over de Wieldieck, weet men hoe wanhopig men doende is. Want, wat zal zulk een “leger” zich gelegen laten liggen aan een simpele slagboom? En Weleveld? Johan ter Haar gebruikt de havezathe als vluchthaven, samen met de vrouw van richter Johan Rammehnan en de gereformeerde dominee Johan Hendrik Hardenack en samen met de Oudvlaamse Mennist Gerrit Tonissen.

Afb. 02: Huis Herinckhave bij Fleringen

De orkaan trekt voorbij. Van een plundering van Weleveld wordt geen melding gemaakt. Op 13 mei 1629 keert het gezin Schele terug. Samen met de huisgenoten, de medewerkers en hen die van het dorp Borne komen, vieren ze het Heilig Avondmaal op de Zondag Cantate. De viering wordt geleid door dominee Wolter Molanus, de man die door Sweder II naar Borne is gehaald, nadat hij vijfentwintig jaren de gemeente in Cloppenburg heeft gediend. Tilly had de oorlog gewonnen en dus maakte de contrareformatie ook in die landen de dienst uit. Sweder Il maakt dan zijn eerste plannen voor de bouw van een eigen huiskapel, boven de poortkamer: het koor boven de stoof bij het salet en de kerk boven de voorste kamer.

De plannen voor de bouw van een huiskapel

In 1617 ontwikkelt Sweder II al enige gedachten over de bouw van een huiskapel. Hij doet dat nauwgezet. Het moet een kapel worden, waarin godsdienstoefeningen gehouden kunnen worden. Maar juist in dat jaar 1617 heeft hij nog steeds een conflict uit te vechten met de Ridderschap & Steden van Overijssel. De laatsten staan onder invloed van de Calvinisten. Die eisen onvoorwaardelijk de toepassing van de Gereformeerde godsdienst in alle kerken in hun rechtsgebied, met alle daarbij behorende praktijken en symbolen. Zolang het Twaalfjarig Bestand geldt (1609-1621), behoeft Sweder zich geen zorgen te maken. In de regelen van dat Bestand is n.l. vastgelegd, dat de posities van de plaatselijke kerken zouden blijven als bij het begin van het Bestand. Het Bestand gaat echter zijn einde naderen en Sweder wil daaraan voorafgaand, maatregelen treffen. Hij “tekent” als het ware zijn Lutherse huiskapel in de meest sobere vorm. De preekstoel in het midden, daarvoor een houten avondmaalstafel en daarop weer een schaal voor de bediening van de doop. In de tekst zelf tekent hij in de kantlijn aan, dat er voor dat doopvont toch iets anders moet komen. Groter en eerbiedwaardiger. Een doopvont van steen.
Helaas, in 1621 breken opnieuw oorlogshandelingen uit. De Schele-familie gaat weer naar veiliger oorden en keert, na een hectische periode, weer terug. Deze ontwikkelingen zijn al eerder in deze tekst beschreven. Bij de hiervoor beschreven Avondmaalsviering op de Zondag Cantate, op 13 mei 1629, denkt Sweder na over de verdere uitbreiding van de zuivere leer, overeenkomstig de Augsburger Confessie en de wens tot de bouw van een kapel op het Weleveld, GELIJK ZIJN VOORGANGERS

Afb. 03: De oude Ned. Hervormde kerk van Borne

Inmiddels is de Oude Kerk van Borne, geheel in gereformeerde handen en gaan er gereformeerde predikanten voor in de diensten. Sweder II is al een poos van Weleveld weg en bewoont het Huis Welbergen in Munsterland. De familieleden die op Welbergen sterven worden echter wel in de kerk van Borne bijgezet, want die kerk is en blijft hun mausoleum. De rouwdiensten zelf vinden plaats in de Grote Zaal van de havezathe, om trouw te kunnen blijven aan de door henzelf gekozen levensweg. En als nu de Oude Kerk niet meer toegankelijk is voor een dienst in de Lutherse ritus, wat let het Sweder dan, om een ontwerp voor een kapel uitbundiger en in Lutherse vormen te maken? Er komt in zijn dromen een koor en een hoogaltaar. Er komt een kapelruimte en in die kapel ook weer een altaar.
Aan weerszijde van het hoofdaltaar komen de banken voor de familieleden zelf, want je moet de tekst uit 1 Thimotheus 2, natuurlijk niet al te letterlijk nemen. Er zijn vlakken in de kapelzoldering gedacht en al die vlakken moeten worden beschilderd met figuren uit de kerkgeschiedenis. De belangrijkste figuren daarin worden door Sweder met naam en toenaam genoemd. Tekstborden zullen er hangen met de woorden van allerlei belijders en beelden van, zeg maar, Lutherse heiligen. De preekstoel zal gelijk zijn aan die in de Oude Kerk, met een klankbord en op dat klankbord het symbool van de Heilige Geest. Het is er nooit van gekomen. Andere zaken strijden om voorrang. In 1639 sterft Sweder II Schele, Heer van Weleveld, Vennebrugge en Welbergen, oud en der dagen zat…

Het einde van de periode Schele

Sweder gaat dood en zijn zonen volgen hem op. Goosen Heidereich bijvoorbeeld, die aan de kerk de twee luidklokken schenkt. Zijn zoon Willem Hendrik Philip heeft echter een gat in de hand. In conflicten met familie-erfgenamen procedeert hij zich arm. In feite richt hij het landgoed ten gronde. In 1692 vindt een executie plaats van een desolaat goed. Zoon Ernestus Christoforus Bernardus Carolus, noemt zich de laatste van zijn geslacht.
Er zijn nog wat arme dochters over, die hun leven bedelend en in armoede slijten en in Borne blijven wonen. Ze krijgen fl. 200,00 onderstand van de Ridderschap & Steden, maar de plaatselijke richter moet dat geld in kleine porties uitbetalen. Zuster Anna Elisabeth, wonende in de niet erkende havezathe Grootenhuis bij Hertme, in het later genoemde “Spookhuis”, verkoopt uiteindelijk de boedel en dan komt Weleveld in bezit van een Jonker uit Salland, die zelfs nog enig Weleveld bloed in de aderen heeft.

De Hambroick-periode

Lambert Joost van Hambroick, wiens moeder een nazaat is uit een verre tak van de Weleveld­ familie die ook de naam Weleveld draagt, koopt uiteindelijk in 1715 het landgoed en het huis voor fl. 51.066,00. Na een aantal processen wordt dit feit uiteindelijk pas vastgesteld in een akte van 5 september 1725. Van Hambroick is echter al eerder begonnen met de nodige herstelwerkzaamheden. Hij repareert eerst de infrastructuur: de bruggen. In 1721 volgt in één moeite de eendenkooi. Alle gebouwen moeten echter een herstelbeurt hebben. De hof om het huis krijgt eerst een flinke beurt. In 1721 bouwt VanHambroick een geheel nieuwe vleugel aan het bestaande huis, met een grote eetzaal, een keuken en kleine gemakjes. Voor aan het huis komen nog vier slaapkamers. De oude ramen in de gevels worden vervangen door z.g. Engelse ramen. Twee keukens krijgen een geheel nieuw gewelf. Er komt een geheel nieuw bouwhuis. In 1722 volgt restauratie van de olie-watermolen en krijgt de slotgracht een grote schoonmaakbeurt omdat de gracht geheel met riet is dichtgegroeid. In 1738 komt er een nieuwe eendenkooi en laat hij een groot aantal eiken poten. De grote poort naar het huis wordt in 1738 afgebroken. In 1742 bouwt hij een geheel nieuw molenhuis van Bentheimer zandsteen.

Afb. 04: Hambroick

Er vallen ook, naar onze opvatting, enkele fatale beslissingen. Zo laat Van Hambroick in 1742 het oude huis van 1563 afbreken om er nieuwbouw te plegen. In 1750 gaat ook de toren tegen de grond, die daar al vanaf 1565 dienst heeft gedaan. Boven de nieuwbouw plaatst Van Hambroick een bijzondere steen, die hij tijdens de afbraakwerkzaanheden vond. Want op die tekststeen staat de geschiedenis van het huis vermeld vanaf 1300. Er zal in de nieuwe voorgevel een grote voordeur komen, met steenhouwerij er omheen, gemaakt door Meester Aelbert Geuke.

Zoon Robbert Hendrik bouwt verder. Een stenen brug voor het huis en een ringmuur om de binnenplaats. In 1758 laat hij er een linkervleugel aanzetten. In 1760 een geheel nieuwe vleugel op paalwerk aan de watermolen. In het jaar 1764 wordt Robbert Hendrik uiteindelijk formeel eigenaar. Hoelang hij in het huis heeft gewoond is niet bekend. Of hij er gelukkig is geweest, weten we ook niet. De Fransen trekken het land binnen en alle heerlijke rechten worden de adellijke lieden ontnomen. Inkomsten om de uitgebreide landgoederen met de daarbij behorende opstallen te onderhouden, zijn er niet meer. Jonker Willem Hendrik van Hambroick, Heer van Weleveld is de laatste van zijn geslacht. Hij werd op 19 februari 1744 te Leeuwarden geboren en overleed op 16 mei 1822 te ‘s Gravenhage. Hij was edelman bij de Prinses-Weduwe van Oranje, lid van de vroedschap en burgemeester van Dist en van Leeuwarden (1778; 1780-1783 en 1791-1795). Later in de tijd, was hij in Franse dienst en tot aan zijn dood lid van de Ridderschap en weer later lid van de Provinciale Staten van Overijssel. Zoals zoveel van zijn collega’s verkoopt hij het goed in 1804 aan de Almelose/Bornse notabel, de Heer Mr. G.J.O.D. Dikkers. Deze koopt het huis in elk geval voor afbraak.

Afb. 05: Dikkers

Dan is het uit met het eens zo gekoesterde huis, waar de Welveldes hun bestaan begonnen. Waar de Scheles het bèst vonden onder de bisschop: “Onder de kromstaf is het goed zitten!”. Het huis, waar de jonkers, overtuigd van hun gelijk en van hun rechten, jaagden en visten, de boeren het werk lieten doen, maar deze ook, als het tenminste goede Heren waren, beschermden tegen overvallen. Het huis, waarover de soldaten zongen:

Het Huis te Welevoort
Ligt in een duister oord…

Wat lommerrijke, boomomzoomde lanen zijn er nog te zien. Sinds kort is de vroegere binnengracht weer opgegraven. Dat is dan nog de enige herinnering aan het huis, waarvan de bewoners zo lang de dienst hebben uitgemaakt in deze omgeving en waarvan Sweder II nog vermeldt, dat de helft van de Bornse grond zijn bezit was.
De gereformeerden zongen menigmaal:

Gelijk een bloem, die op het veld verheven,
Welsierlijk pronkt, maar krachtloos teer,
Wanneer de wind zich over ‘t land laat horen,
Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren,
Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer…

En misschien hadden ze wel een beetje gelijk…

J.J. Grootenboer.

N.B.: Aan het begin van de eerste aflevering van dit verhaal is ten onrechte opgemerkt dat het klooster te Ruinen een Domincanenklooster zou zijn geweest. Dit had moeten zijn: een Benedictijnenklooster.

Literatuur

  1. Mr. A. de Bakker. Onuitgegeven transcriptie van de Kronieken van Sweder II Schele.
  2. H. Hagens. Collectie eigen huisarchief.
  3. H. Hagens, B. Olde Meierink. Twente te Pronk, Utrecht 1986.
  4. Hänisch ten Cate. Huisarchief Jachthuis, Zenderen.
  5. Drs. A.L. Hulshof. De ondergang van de Schele’s op het Weleveld.
    In: Jaarboek Twente 1995, p. 99-110.
  6. Echtpaar vertaalt dagboek van Sweder Schele uit periode 1591-1635.
    In Hengelo’s Dagblad, 1 aug, 1987.
  7. Mr. G.J. ter Kuile. Geschiedkundige Aantekeningen op de Havezathen van Twente,
    W. Hilarius Wzn., Almelo 1911.
  8. Nelleke Reis. Kunstreisboek Nederland, Drenthe
  9. Bert van Swigchem. Sweder en zijn huiskapel.
    In: Bouwkunst, Amsterdam 1993.
Afb. 06:

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 2001-01)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)