Onder de titel: HET HUIS WELEVELD – AANDACHT VOOR DE BOUWGESCHIEDENIS, hield J.J. Grootenboer op 10 feb. 2000 een voordracht voor de Heemkundevereniging Bussemakerhuis. De bestudeerde tijdsperiode is 1300-1804. De tekst betreft een studie die is uitgevoerd op verwek van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, Afdeling Twente.
Auteur: J.J. Grootenboer
EEN HUIS OP EEN KRUISPUNT VAN WEGEN
Het verhaal van het huis begint voor een deel in Drente. We hebben direct al te maken met een relatie tussen de kerk, een klooster en de regionale adel. Het sluit aan bij een allang tot die verhouding ontstane geschiedenis tussen land en volk In de buurt van Ruinen stichtten eens de Dominicanen een klooster nabij de latere buurtschap Blijdenstein. Het klooster werd later verplaatst en is vooral bekend onder de naam Dickninghe. Resten van het oorspronkelijke klooster zouden nog te vinden zijn in de muren van de kerk van Ruinen. Het klooster heeft in
·. haar jaren wel het nodige betekend voor de streek De kloosterlingen hebben zich n.l. beziggehouden met de ontginning van woeste gronden en in de buurt van het kloostercomplex is later de buurtschap Blijdenstein ontstaan; het centrum voor de marke Ruinerwold. De kerk in Blijdenstein dateert uit ongeveer 1150.
Nu waren er in de buurt ook heren, die, om de tekst van de profeet Jesaja te gebruiken, “Akker aan akker voegen”. Van hereboer wordt zo iemand langzamerhand heer en uiteindelijk Heer met een hoofdletter. In dit geval Heer van de Hoge Heerlijkheid Ruinen. De Heren van Ruinen bezaten niet alleen gronden in Drente, maar evenzeer de nodige gronden met opstallen in de buurtschap Zenderen, waarin het kerkdorp Borne was gelegen. Zelf resideerden de Heren van Ruinen op de havezathe Oldenhave (of Altenhof) onder het dorp Ruinen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de eerste vernoeming van de plaats Borne, verband houdt met bezitsverhoudingen. Immers, in 1206 draagt het klooster van Dickninghe goederen over aan de bisschop van Utrecht. De betreffende goederen lagen in Drente en de bisschop kreeg daarvoor de nodige goederen in Twente terug.
De Heren van Ruinen en Weleveld
Nu wil het feit dat de naam Welvelde al eerder in beeld is dan tot nu toe wordt verondersteld. Reeds in 1206 komt de naam Goderfricus de Weifelde voor als zijnde de dienstman van Ludolf van Stenforde. Hij is dan leenman van Otto van Horstrnare en dat feit wordt bevestigd in de Codex Diplomatum et Documentorum in 1244. In 1312 wordt dat nog eens herhaald, maar dan zijn de jongere Heren van Weleveld al helder in beeld.
Rond 1300 wordt een deel van de goederen van de Heren van Ruinen verdeeld en op grond daarvan komen twee zoons van Ruinen, luisterend naar de zo gewone namen Jan en Berend, naar Twente. Otto, een andere broer, is ook bij de deling betrokken. Ze kregen de goederen in de marke Zenderen in leen van hun vader en kozen er een plek om een huis te bouwen. Het is 1liill te nemen dat dit huis geplaatst zal zijn op de plaats van de Hof van Weleveld. De hofineijer, de bewoner van een dergelijke hof, is in alle gevallen een beheerder van andermans goed. Toch verteld Sweder II Schele (lit. 1) aan wiens werk we de meeste informatie hebben ontleend, dat het huis de naam Weleveld kreeg omdat het werd gebouwd op woeste grond en op een terrein dat de naam Wolfsveld zou dragen. Aannemelijker is zijn verklaring voor de plaats keuze: Er zou sprake zijn van voldoende graanland, voldoende weidegronden en uitstekende jacht- en visgronden.
Van eminent belang was de ligging van het huis, aan een splitsing van wegen en twee beken. De bewoners konden dan tolheffen op de passage van wegvervoer en watervervoer. De genoemde beken hebben dan nog geen officiële naam, maar volgens Sweder II heet het water boven Weleveld “Biheld” en die beek gaat verder over naar Dourenfort in de richting van Almelo, om uiteindelijk in de Regge uit te monden. Het eerste huis moet van vakwerk zijn opgetrokken en dus van lemen wanden zijn voorzien. Maar volgens Sweder deden ze dat toen allemaal en hij zou die wijsheid hebben opgedaan bij Tacticus. De Kroniekschrijver ziet ook wel voordeel in die vorm van bouwen: In oorlogstijd gaat er dan niet zoveel verloren!
Twee merkwaardigheden zijn er in het dagboek te lezen. Eerstens, dat men in “oude tijden” meende dat er in de tuin van Weleveld, op een kleine berg, een huis zou hebben gestaan ten behoeve van een jongere broer van de hoofdbewoner. En tweedens, een nog curieuzer verhaal: Tijdens Otto van Weleveld stond er een klein huisje, midden in de gracht, op palen. Die palen moeten nog te zien zijn geweest in tijden van grote droogte. In dat huisje verbleef een broer van de hoofdbewoner en deze was slechts per schip te bereiken. Het schijnt een bijzondere man geweest te zijn, die vanwege bijzondere devotie, als kluizenaar leefde.
Van één ding is Sweder II overtuigd: Het huis is gesticht door Otto van Welvelde en hij kreeg daarbij extra gronden in leen van de bisschop van Utrecht. Het huis lag mooi in de bossen en precies midden in Twente. Dit laatste berekent hij precies, in de maten van die tijd. Het hoofdgedeelte van huis en land is en blijft als leen van de Heren van Ruinen bestaan. En dat zal zo blijven tot het jaar 1795.
Van Weleveld wordt Schele van Weleveld
Zoals het meestal gaat, gewon ook Otto van Welvelde zonen en dochteren en zorgde derhalve voor een goed lopend nageslacht. Ze bewonen hun huis, voegen, zoals gezegd, akker aan akker, hebben lief en maken ruzie. De Weleveld’s schijnen het procederen als liefhebberij te hebben beoefend. Sweder II klaagt er zelfs over. Het geslacht gaat verder totdat Johan m trouwt met Wilhelmina van Rutenborch. Ze trouwen in 1531, maar het genealogisch eindresultaat is helaas slechts een dochter: Anna. En toen beide echtelieden het tijdelijke voor het eeuwige verwisselden en hun graf gedekt werd met een fraaie steen waarop beide echtelieden in vrome houding zijn afgebeeld, moest Anna zorgen voor nageslacht. Anna zat echter
in een soort klooster: een Stift.
Hoe het precies in zijn werk is gegaan weet niemand, maar uiteindelijk trouwt Anna met een zoon uit het rijke geslacht Scheele van de Schelenburg. Het nog steeds bestaande kasteel ligt verscholen achter Osnabrück, dicht bij de kleine stad Schledenhausen. De naam van de gelukkige bruidegom is Sweder. Hij moet niet alleen een bril dragen, hij is ook nog ziekelijk, want er moet een speciaal bed voor hem worden gemaakt. Zijn moeder schijnt nogal kijfachtig te zijn geweest, die elke a.s. bruid de deur uit joeg. Maar met Anna is alles toch nog goed gekomen. Ze hebben elkaar ontmoet en ze trouwden met elkaar. Sweder I bleef echter op de Schelenburg. Hij had nogal wat maatschappelijke functies in het Munsterland en was steun en toeverlaat van de Munsterse bisschop. Kleinzoon Sweder II beschrijft hem als een bijzondere man, altijd eenvoudig gekleed en wars van alcohol.
Het huis Welvelde wordt bewaakt en bewoond
Zijn de Welvelde’s van huis, dan bewaakt en bewoont Gert ter Haar de eigendommen van de Heren. Gert ter Haar is de vaste bewoner van het Hof de Haar. In deze tijd beginnen ook de bouwactiviteiten op de havezathe en het is vooral Anna van Weleveld die de zaak naar behoren aanpakt. Ze bouwt een eigen keuken; tegen de poort aan (dus er was toen al spake van een poort). Ze laat de water- en windmolens repareren (dus die waren er ook al). Er is sprake van het feit dat de bestaande windmolen was omgewaaid. Dat alles gebeurde in 1541.
Het heen- en weerreizen tussen Twente en Munsterland gaat onverminderd voort en dat is niet altijd goed voor het onderhoud van de opstallen. Christoffel, zoon van Sweder I en Anna van Welvelde moet in 1563 de poort weer vernieuwen. Christoffer, die in 1558 met Judith Ripperda trouwt, wil meer op Weleveld blijven wonen. Dat zal hem pijn en moeite kosten.
Het huis en het begin van de Tachtigjarige Oorlog
Christoffer zal zich dus meer op de behuizing van het Weleveld in Zenderen richten. Hij neemt de zaak op en bouwt in 1576 een geheel nieuw huis. Maar dan breken in die jaren al snel de eerste oorlogshandelingen uit. De familie, niet direct voor- maar ook geen tegenstanders van de Oranjegezinden, verlaat Weleveld. In 1580 komen de Spanjaarden en vernielen de havezathe. Tot overmaat van ramp breekt er een plaatselijke boerenopstand uit onder leiding van een zekere POOSEN (of PASCHEN), die aan de Kokendiek in Zenderen woont. Bij Hardenberg ontstaat een treffen tussen de Staatse en de Spaanse troepen. Hierbij verliezen de Spanjaarden deze slag om Hardenberg. Hierna komt Sweder I terug om orde op zaken te stellen. Veilig is het echter niet en Sweder I trekt spoedig weer met vrouw en kind naar Osnabrück. Nu laat hij het huis achter onder beheer van zijn rentmeester Johan Bartelink van Spölle en de kok George Koek.
In 1582 slaat de Spaanse veldheer Verdugo het beleg om Lochem. In zijn dienst is ene Lubbert Sturman, die met ene Christina Schele is getrouwd. Christina Schele is een bastaarddochter van één van de heren. Lubbert Sturman gaat met wat soldaten naar het Huis Weleveld en vraagt vriendelijk om even de brug neer te laten. De vrouw van Ambtman Jan Schulte, die dus blijkbaar ook op het huis is, voldoet aan dit verzoek en de manschappen van Sturman nemen onverwijld het huis in bezit. Christoffer zendt zijn zoon, Sweder II, om met de bezetters te onderhandelen. Sweder neemt zijn neef Balthasar Ripperda mee als dçlegatielid naar Verdugo. Er volgt een nieuwe bemiddelingspoging. Gouverneur Boivier van Oldenzaal, Drost Egmont, Heer van Salland en Ritmeester van Bucbergen worden er bijgehaald. Allen verwijzen echter opnieuw naar de bevelhebber Verdugo. Het baat niet. Pas als Prins Maurits met zijn leger Ootmarsum belegert, trekken de Spanjaarden weer weg. Maar dan is het Huis Weleveld inmiddels leeggeroofd. Johan Schulte probeert de archieven te redden door deze in de Oude Kerk te verbergen, maar ook de Oude Kerk wordt “despoliert”.
Soms wordt de bezetting afgewisseld. Sweder II noemt daarbij namen. Eerst wordt het huis bezet door de “Welschen” en later door de “Teuschen”(= Duitsers). Beide eenheden samen, vernielen huis en tuin tot er slechts een halve ruïne overblijft. Doden worden er begraven in de nieuwe kruidentuin en later, als de kruidentuin vol is, wordt de kolenhof begraafplaats. Dat kan vooral daar mooi, omdat daar nog een devotiekapel staat. Mede door de pest en andere besmettelijke ziekten, sterven er meer mannen van de Spaanse bezetting en ten einde raad gooit men de lijken het raam uit in de slotgracht.
Volgens de boeren uit de omtrek, krioelt het vanaf die tijd van spoken. De vele geesten vermaterialiseren zich in de figuur van vader Christoffer en zijn geest zou de soldaten de stuipen op het lijf jagen.
Dan is er nog het aandoenlijke verhaal van de zoon van meijer Ter Haar. Hij weet, dat de troepen vóór hun vertrek een dure koperen brouwketel uit het huis willen ontvreemden en dat ze hiertoe alvast de nodige hakwerkzaamheden hebben verricht. Hij weet zwemmend de slotgracht over te komen, de ketel vrij te maken en die in de gracht neer te laten. Hij hijst zichzelf in de ketel en weet al dobberend de overkant van de gracht te bereiken en zo de kostbare ketel in veiligheid te brengen.
Door de oorlogs-ellende hebben de erven, ook die onder het Huis Weleveld horen, de nodige schade opgelopen. Christoffer en Judith zullen dus aan de slag moeten, zeker tussen de adempauzes door. Ze kiezen voor de herstelwerkzaamheden als motto:
Dis Hausz gesatzt in Gottes hand
Musz das bewaren von krig und brand
Wie mag de stenen houwen, vol teksten en familiewapens? Onze Lubbert Sturman, de echtgenoot van Christina Schele, de bastaardin!… Want hij was uiteindelijk een goede steenhouwer, die later nog in Amsterdam naam zou maken. En overal komen de teksten uit de bijbel te staan. Boven het Welevelder wapen: “SOLI DEO GLORIA” en aan de voet van de watermolen: “Gotts wordt bleibt euwig“.
Het herstel
Beide echtelieden beginnen direct met de herstelwerkzaamheden. Er moet weer worden gewoond en gewerkt en geleefd. Er wordt dus gerestaureerd en nieuw gebouwd Maar in 1595 stort de hele boel weer in, met veel stof en geruis. Hoe dat dan wel kwam? De muurankers waren gebroken en op zolder lag een ferme lading mest en het hout was daardoor verrot. Hoe zou dat nu kunnen? Zo had het nieuwe gebouw het dus twintig jaren uitgehouden.
Vader Christoffer en zoon Sweder II beginnen dus van voren af aan. In 1596, Sweder II geeft zelfs de precieze datum aan, 11 augustus. Na de herstelwerkzaamheden keert Christoffer terug naar de Schelenburg, regelt daar de nodige zaken en komt in het voorjaar weer terug en wel op 30 mei 1597, om verder te werken aan huis, hof, land en haard. Hij werd bijgestaan door Everhard van Bevervoorde, die vanuit Weleveld, zijn eigen bezit Het Weemselo kon besturen.
Het is midden zomer 1604: Sweder II (her-)bouwt en legt de eerste .steen voor een nieuwe keuken. In dat jaar bouwt hij verder. Aan de westzijde komen nieuwe ruiten, precies op de plek waar vader Christoffer zijn lijftucht had. Op 17 juni 1606 begint hij met het graven van een Nieuwe Beek langs Harenkamp, schrijft Sweder, om de verzanding van de Oude en vervallen beek tegen te gaan. Er wordt met twaalf man gewerkt en volgens de dagboekschrijver ontstaat zo de Bornse Gracht.
Sweder II merkt echter nieuwe troepenbeweging in de regio. Er schijnt een detachement soldaten onderweg te zijn in de richting Zwolle met de bedoeling een aanslag op Hasselt uit te voeren. De eenheid staat onder bevel van de Graaf van Solre. Bij en om Weleveld zullen de mannen een pauze gaan houden en legeren zich voor dat doel bij Hombrink en Tengelenkamp onder de bomen en tussen het koren. De soldaten halen wederrechtelijk het nodige hout uit de tuinen van Weleveld om zich aan een vuurtje te warmen. Het weer is slecht. Het regent voortdurend. Vóór de poort van Weleveld wordt een post uitgezet. Moeder Judith en broer Daniël zijn niet thuis. Die zijn op dat moment op familiebezoek in Osnabrück.
Sweder zelf zoekt contact met de commandant van de troepen en probeert zo zijn bomen te redden. Hij vraagt, om in elk geval het schapenschot te laten staan. Sweder nodigt de graaf uit op de maaltijd, maar dat slaat de bevelhebber af. Hij wil bij zijn mannen blijven en vraagt slechts “‘n toet’n bier”. De graaf bedankt en denkt hardop: “Onze Heere God schijn dit keer een Geus te zijn!” en blijft die nacht onder de bomen liggen. In de regen.
In 1608 is het strenge vorst. De ijsschotsen hebben de fundamenten van het huis aangetast en dat betekent weer het nodige reparatiewerk. In 1608 start ook de bouw van een nieuwe watermolen, tevens begint de bouw van een sluis. In 1609 is alles afgewerkt. Daarmee zijn Judith en Sweder nog niet klaar. Ter betere beveiliging neemt het echtpaar nog vele maatregelen. En dat is nodig ook. Op 18 september 1609 begint men met het graven van de gracht rond het voorplein, samen met de aanleg van een wal. Het aardige is, dat de manschappen van het Hasselter regiment of garnizoen van Jacob Moer, een Schot en gouverneur van Hasselt, een handje meehelpen. In 1616 volgt nog een indrukwekkende gracht achter de beken en wordt de binnengracht verder verbreed.
Het grote werk moet nog volgen: de bouw van de Grote Zaal. Daartoe trekt hij, als architect, Mr. Johan Nieman uit Osnabrück aan. Deze maakt bij de bouw gebruik van bergsteen en geeft vorm aan een fraaie pronkgevel. In die gevel komt te staan: PIETATE ET VIRTUTE HONOSTATE, met de toevoeging:
Mijn Gott helpe mi, dat ick möge verwerven
Ehrlick tho leven ende salich tho sterven
Een tekst uit 1 Thimotheus 2 komt bij of op de Grote Zaal te staan en de keuze van die tekst is niet voor niets zo. Met een vanzelfsprekendheid van een “natuurlijk heerser” leest hij de mensen voor: Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat er gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen voor alle mensen, voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid (1 Thim. 2 : 1SV).
Let dus bij het lezen en herlezen van die tekst op de rol en positie van “hen, die in hoogheid gezeten zijn”. In feite baseert Sweder II zijn tekstkeuze op de in zijn kringen algemeen aanvaarde rol van de adel ten opzichte van het volk en de clerus. Zij hebben, als adel, de functie, te zorgen voor een gerust en stil leven voor de mensen over wie zij “regeringsmacht” hebben. De tekst komt in of boven de ingang van de Grote Zaal te staan, zoals gezegd, en men kan aannemen dat deze ruimte mede bedoeld is geweest voor het houden van huiselijke godsdienstoefeningen. Temeer, daar Sweder, evenals zijn vader en grootvader, een overtuigd Lutheraan was en dat ook nadrukkelijk wilde weten. Hij bouwt zijn zaal juist in die tijd, dat het hem, door de Ridderschap & Steden van Overijssel praktisch onmogelijk wordt gemaakt, in de Oude Kerk van Borne de diensten te laten houden door Ds. Johannes Nijhof, een oude studievriend van hem uit Riesenbeck, die hij als Luthers predikant naar Borne had gehaald. Dus moet hij een soort “schuilkerk” zoeken en dat doet hij in zijn eigen huis. Als Lutheraan heeft hij ook geen moeite met beelden in de kerk. Boven de tekst uit Thimotheus komt dan ook een beeld te hangen van de Salvator.
In een volgende BOORN en BOERSCHOP gaan we verder met dit verhaal. Literatuur:
J.J. Grootenboer.
Literatuur
- Mr. A. de Bakker. Onuitgegeven transcriptie van de Kronieken van Sweder II Schele.
- H. Hagens. Collectie eigen huisarchief.
- H. Hagens, B. Olde Meierink. Twente te Pronk, Utrecht 1986.
- Hänisch ten Cate. Huisarchief Jachthuis, Zenderen.
- Drs. AL. Hulshof. De ondergang van de Schele’s op het Weleveld. In: Jaarboek Twente 1995, p. 99-110.
- Echtpaar vertaalt dagboek van Sweder Schele uit periode 1591-1635. In: Hengelo’s Dagblad, 1 aug, 1987.
- Mr. G.J. ter Kuile. Geschiedkundige Aantekeningen op de Havezathen van Twente,
W. Hilarius Wzn., Almelo 1911. - Nelleke Reis. Kunstreisboek Nederland, Drenthe.
- Bert van Swigchem. Sweder en zijn huiskapel. In: Bouwkunst, Amsterdam 1993.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 2000-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)