Boorn & Boerschop 1999-02: DE KLOPPEN EN DE KLOPJESWONINGEN

Auteur: J.J. Grootenboer

Het complex aan de Koppelsbrink in Borne bestaat uit twee woongedeelten, een “bedrijfsgedeelte” en twee endkamers. Het gaat hier om een zogenoemde Akkerburgerwoning, een woningtype uit de tijd van de armoede. Twee gezinnen maakten gebruik van één deel met een varkens- en koeienstal. Meestal bevond zich in de werkruimte een lager gelegen weefkamer, waarin een weefgetouw. De mannen weefden er hun producten, die werden afgenomen door handelaars of fabrikeurs. De “Klopjeswoningen” dateren deels uit de zeventiende en deels uit de achttiende eeuw. In die tijd woonden er 12 fabrikeurs in Borne.

Afb. 01:

De grote endkamer, met de gevelsteen, is waarschijnlijk specifiek gebouwd voor een klop gelet op de eigen ingang en een eigen secreet. Aan deze vrouwen dankt het complex haar naam. “Klopjes zijn vrouwen die een ongehuwd leven leiden, gedeeltelijk omdat zij dit leven hebben gekozen, gedeeltelijk omdat het gewone kloosterleven voor haar onmogelijk was in het land en in de tijd waarin zij leefden”.

De beweging is rond 1500 in Vlaanderen ontstaan. Hun aanduiding komt van het Latijnse caeli pulsatrices: “zij die bij de hemel aankloppen”. In de kerkelijke boeken komen ze voor als “Geestelijke dochters” en onder vele andere namen. De aanduiding beguta, later vervormd tot “begijn” is algemeen bekend. De beweging krijgt vooral aanhang in gebieden waar de hervorming de rooms-katholieke kerk in een minderheidspositie drong. De verspreiding is dan over het hele land bij duizenden te tellen, zoals in Leiden, Workum en Haarlem. In Twente blijven ze het langst bekend.

De taak van de vrouwen is: het geven van godsdienstlessen, stervensbegeleiding (in 1759 kostte een dergelijke begeleiding fl. 12,00 per geval), hosties bakken, beelden restaureren of werken als huishoudster bij de plaatselijke pastoor. Jezuïeten noemden hen “speurhonden naar wankelmoedigen en afgedwaald en”. Dat klopjes een belofte aflegden is vanzelfsprekend, ook al wijkt de eis tot gehoorzaamheid aan de plaatselijke priester niet af van de eis tot gehoorzaamheid van elke parochiaan. Hoewel er extra nadruk werd gelegd op de belofte van zuiverheid, mochten kloppen, indien ze dat wilden, trouwen. De geestelijke dochters behielden hun vermogen. Met hun bezit steunden ze vaak het werk van de plaatselijke parochie. Zuiverheid, vrijgevigheid, eenvoudige kleding zonder sieraden, dat waren de kenmerken voor de ware klop.

Intreden mocht vanaf 18 jaar en ging met enkele ceremoniën gepaard en wel op Maria Presentatie = 12 november. De vrouw kreeg een kroon, die ze in een nisje in haar kamer bewaarde, en een kloppenring. Zo’n intrede heette een “kloppenbruiloft”. De “Klopjeshuizen” in Borne is het enig overgeblevene van dit soort gebouwen in Twente. Terwijl er vroeger honderden moeten zijn geweest. Denekamp telde in 1886 veertig kloppen en Borne in het eind van de negentiende eeuw soms dertig.

In de tijd van de Franse Revolutie waren de kloppen reeds dragers van de katholieke godsdienst. Na de reformatie werden de katholieken in de Noordelijke Nederlanden tegengewerkt, zoals in de Zuidelijke Nederlanden de protestanten. Bij besluit van 30 augustus 1641 bijvoorbeeld, mochten er. niet meer dan twee kloppen bij elkaar wonen! Bij de emancipatie van de rooms-katholieke kerk in 1853 verviel ook het bestaan van het kloppendom. Zij werd opgenomen in het werk van de Derde Orde. Wat overbleef aan gewezen kloppen, was een aantal vrouwen dat in wezen geen functie meer had. Ze hadden vaak nog slechts restidealen; overbodige vrouwen. Ze vervielen vaak aan de drank en aan roddelarij, “de klopjesscrupules”. Hun verval is weergegeven in een gezegde: “Waar een klop in huis is, zit de duivel op de schoorsteen”. De laatste klop van Twente stierf in Hengelo in het jaar 1932.

J.J. Grootenboer.

Afb. 02:

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 1999-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)