Boorn & Boerschop 1998-02: ONDERWIJS IN BORNE ROND 1800

Auteur: G.A.B. Nijhuis

Er is waarschijnlijk reeds lang onderwijs gegeven in het dorp Borne. Dat dit voor 1700 al het geval was, blijkt uit de jaarlijkse betalingen die Ridderschap en Steden (de toenmalige Overijsselse overheid) aan de diverse schoolmeesters deden. Het schoolwezen was een zaak van de marke: de bouw en het onderhoud van de school, de inrichting en aanschaf der leermiddelen. Het onderstaand verhaal betreffende het jaar 1816 is op te splitsen in twee delen, n.l.:
a) De inrichting van de school in 1807.
b) De benoeming van een schoolmeester via een vergelijkend examen

Een historie schrijven van de school of de scholen van het gericht Borne (= het dorp Borne en de marke Zenderen en Bornerbroek en de marke Hertme) is een lastig karwei. In diverse archieven is hierover echter wel iets te vinden, b.v. in: het Staten-, het Marken-, het Rechterlijke- en de diverse privé-archieven. Voor wat dit laatste archief betreft: Hendrik Jan Bos uit Oldenzaal, die menig ambt bekleedde (zoon van Adam Bos onderwijzer te Borne, geboren in 1706), was tevens markerichter van het gericht Borne. In die functie hield hij een administratie bij, welke door zijn nazaten aan de oudheidkamer van Oldenzaal is geschonken en welke nu in het stadsarchief van Oldenzaal wordt bewaard. Deze administratie bevat ook stukken over de verbouwing van de school, in combinatie met herstel van de kerktoren van Borne, uit de tweede helft van de 18e eeuw. Uit deze stukken valt op te maken dat de school van de marke Zenderen in de onmiddellijke omgeving van de kerk (de oude Stephanus dus) gestaan moet hebben. Dit is niet vreemd, als men bedenkt dat de grens tussen het dorp en de marke Zenderen ongeveer gelijk liep met de huidige Ennekerdijk. In de 17e en 18e eeuw was de rooms-katholieke godsdienstuitoefening verboden en werd de kerk door “die van het ware christelijke geloof” gebruikt, terwijl de katholieken voor hun godsdienstoefeningen op schuilkerken waren aangewezen. Omdat de school in of misschien op de rand van het dorp stond, is te veronderstellen dat de dorpskinderen hier ook naar school gingen.

Onderwijs werd vroeger gegeven door een markegenoot, die op een of ander wijze had leren lezen, schrijven, rekenen en zingen. Was er in de marke niet zo’n persoon te vinden, dan werd van buiten (soms van zeer ver) een kandidaat aangetrokken. Meestal was de schoolmeester tevens boer(tje), koster en voorzanger van de kerk. Deze laatste twee functies dienden om zijn karig loontje iets te vergroten waarbij hij tevens een vrije woning kreeg met een stukje grond, zowel geschikt voor enige landbouw als voor bescheiden veeteelt. Naast de inkomsten genoot hij nog vaak diverse hoeveelheden graan en/of een aantal hoenders die een aantal erven jaarlijks aan hem moesten leveren. Naast deze inkomsten genoot hij elk jaar een vast bedrag dat door Ridderschap en Steden werd betaald. Dit werd nog aangevuld met het aantal stuivers die de kinderen als schoolgeld dienden te betalen. De marke, die het recht bezat de schoolmeester te benoemen, leverde naast het schoolgebouw en het onderhoud ook de inrichting en de brandstof voor de verwarming. Of de marke dan wel de schoolmeester de leermiddelen (boeken etc.) verschafte is mij niet bekend, hoewel ik veronderstel dat ook de marke deze diende te bekostigen.

Afb. 01

Tot de Franse tijd (1795-1813) was het onderwijs dus een marke aangelegenheid. Met de invoering van de Bataafse Republiek werd ook het onderwijs bij de “Municipaliteit” (de latere gemeenten) ondergebracht. Dit gold eveneens voor alle met het onderwijs verband houdende zaken, die voordien dus bij de marke berustten. Dat dit niet gelijk voor alles opging, o.a. de benoeming van een nieuwe schoolmeester in 1816, kunt u verderop lezen.
Op 15 jan. 1807 werd er door de Landsregering een “Reglement over de lagere scholen” opgesteld. Dit reglement voorzag in een aantal zaken, ook in die van de aanstelling van schoolopzieners. Deze nu gingen op pad om in de diverse marken en dorpen hun inspectie te doen en daarvan verslag uit te brengen. Naar aanleiding van dit verslag dienden diverse verbeteringen te worden uitgevoerd. Een stuk uit het Statenarchief d.d. 30 dec. 1807 (Lit. 1) geeft te zien wat er in de school te Borne gewijzigd of aangepast diende te worden.

Afb. 02: Een voorbeeld van een dorpsschooltje van vroeger

Na overleg met de goedsheren van de marke Zenderen dient het salaris van de schoolmeester, evenals een aantal aanpassingen aan de school te worden verbeterd c.q. worden uitgevoerd. De reeds gekochte kachel (voorheen een los vuur) met de nodige pijpen dient onmiddellijk geplaatst te worden. De zolder moet gerepareerd worden en een planken vloer moet worden gelegd. Was deze vloer nog een keitjesvloer of een van leem gestampte? Eveneens moesten nieuwe banken worden geplaatst. Niet alleen in Borne maar in een groot aantal scholen in Twente werden verbeteringen aangebracht (Lit. 2). Voor wat betreft het salaris: het vaste jaarlijkse traktement, voorheen f 25,00, zal worden verhoogd tot f 30,00. Met de f 140,00 schoolgeld die de kinderen, welke gerekend worden “in deze marke ter schole te kunnen en moeten gaan” en de som van f 40,00 voor schrijfbehoeften, prijsjes en brandstof, geven deze bedragen het totaalplaatje voor het jaar 1808. Deze kosten moeten jaarlijks door de marke worden opgebracht en worden later door de gemeente overgenomen.

Een andere schoolmeester

Dat de zorg voor het onderwijs niet al tijdens de aanwezigheid van de Fransen werd overgeheveld, hebben we al gelezen. Dit blijkt eveneens uit een verslag van een holtink van 14 dec. 1816. Schoolmeester H.J.Gosenberg is overleden en er heeft een vergelijkend examen voor de kandidaten voor deze functie plaatsgevonden op 2 juli 1816. Dit is als geheel uitvoerig verslagen. De advertentie voor een nieuwe schoolmeester had in mei in de “Zwolsche Courant” gestaan. Drie sollicitanten hadden zich aan het examen onderworpen, allen in de 4e rang (= de laagste). Een samenvatting geven van dit examen zou ongeveer even lang zijn als het in het verslag vastgelegde. Mede om u de gebezigde taal van toen te laten proeven, volgt hieronder het letterlijke verslag: Door het overlijden van den verdienstlijken onderwijzer HJ. Gossenberg de School in de boerschap Zenderen opengevallen zijnde, werd, volgens aankondiging in de Zwolsche Courant en in de nieuwe bijdragen van May 1816 het vergelijkend examen, door den ondergetekenden E.D. van Lennep, Schoolopziener ten overstaan van de medeondergetekenden den verwalter markenrichter, Goedsheren en Eigengeërfden in de boerschap Zenderen, als van ouds tot het doen der beroeping gerechtigt, gehouden binnen Borne op dingsdag den 2den July 1816.

Afb. 03

Drie Sollicitanten, welke allen den 4de rang bij de provinciale Commissie van onderwijs in Overijssel verkregen hadden, hadden zich tot het vergelijkend examen aangeboden, en werden
vergelijkend geëxamineerd; zijnde Johannes Rannest, 27 jaar, uit Culemborg, Hendrik Alexander Gossenberg, 19 jr, zoon van de overleden schoolmeester en nu als voorlopig schoolmeester op de school werkzaam en Berend Jan Hilderink, 46 jr, schoolmeester in Bekkum.
Het vergelijkend examen begon:

I· Met het onderzoek over de plaatsing en inzichten van een Schoolvertrek, het oogmerk waartoe Scholen opgerigt worden, en waarop de onderwijzer bij het geven van onderwijs letten moet. De twe eerstgenoemde Sollicitanten J.Rannest en H.A.Gossenberg toonden door hunne antwoorden dat zij over de voorgestelde zaken nagedacht hadden, en streefden elkanderen zo op zijde dat het moeyelijk zou zijn te bepalen, wie van beiden den voorrang verdiende. B.J.Hilderink kon niet bij hen gelikgesteld worden.
Il: Vervolgens ondervragende naar de eerste en noodzakelijkste kundigheden, die op eene lagere School moeten geleerd worden, en naar de beste wijze, waarop in de spel-, schrijf, lees-, taal­ en rekenkunde onderwijs gegeven word, bleek wederom de meerdere bekwaamheid der twee eerstgenoemde Sollicitanten boven B.J.Hilderink, en gaven beide blijken van hunnen aanleg en geschiktheid tot het geven van onderwijs.
IIl· In de Nederduitsche (niet van duits, maar van diets) taal waren de antwoorden van HA.Gossenberg meer voldoende dan die van J.Rannest, terwijl ook de meerder bekwaamheid des eersten in het vervoegen der werkwoorden boven den anderen uitkwam. Hilderink had zelfs geen denkbeeld van taalkunde.
IV: Overgegaan zijnde tot het onderzoek naar de bekwaamheden der Sollicitanten in de Rekenkunde, hetwelk eerst liep over het theoretisch gedeelte, waren dan eens de antwoorden van Gossenberg dan die van Rannest meer voldoende, echter was tusschen hen beide merkbaar verschil, toch in het praktisch gedeelte toonde Rannest meerdere vlugheid en bekwaamheid. Volgens de manier Bartjens wist Hilderink de opgegevene sommen uit den Regel van drien te maken, dog van eene andere bewerking had hij geen kennis evenmin als van de theorie der rekenkunde.
V: Voorts werd hun een volzin voorgesteld, welke strekken zou om hunne ervarenheid in de Schrijf- en Spelkunst en het plaatsen der Scheid- en zintekenen te beproeven. Het schrift van Rannest verdiende boven de beide overigen de voorkeur. In de spelling en het plaatzen der leestekenen was geen aanmerkelijk verschil. Het kwam mij enkel voor dat J.Rannest met meer vastheid en regelmatigheid daarin te werk gegaan was.
VI: Eindelijk werd eene proeve gegeven van de bekwaamheid der Sollicitanten in het lezen. Naar eisch der zaken lazen Gossenberg en Rannest met behoorlijke verandering van toon en Stem, duidelijk en naauwkeurig, het welk van Hilderink niet kan gezegd worden. Uit het bovengestelde blijkt, dat J.Rannest en HA. Gossenberg genoegzame bekwaamheden voor eene school van de laagste classe bezitten, dat J.Rannest in de Praktick der Rekenkunde en in het Schrijven HA.Gossenberg overtreft, dat laatstgenoemde echter in de taalkunde het van den anderen wint en dat over het algemeen tussen deze twe Sollicitanten het onderscheid in bekwaamheden niet zo groot is of beide zijn geschikte voorwerpen voor de school in de boerschap Zenderen. Aldus gehouden bij den Hofineyer te Borne op dato als boven. Was getekend E.D. van Lennep.

G.J.O.D. Dikkers, DJ. Lamberts en W. Mellink laten daarna in het proces verbaal opnemen dat ze het niet eens zijn met de gelijkstelling in de capaciteiten van de eerste twee kandidaten. Erg vreemd is het dat er toen nog geen proefles werd vereist, dus het geven van de lessen aan de kinderen. De Gouverneur van Overijssel heeft het markebestuur den 16 nov. 1816 bericht gestuurd dat hij het procesverbaal heeft gelezen en heeft doorgezonden naar de Commissaris Generaal voor het Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Deze had besloten dat het markebestuur via een stemming op een te houden holtink uit deze twee kandidaten moest kiezen wie de nieuwe onderwijzer zou moeten worden. De 14e december 1816 heeft die stemming plaats gevonden. Uitslag: Johannes Rannest wordt met “verre de meerderheid dere stemmen” aangesteld.

G.A.B. Nijhuis.

Literatuur:

  1. RAO Zwolle Staten Archief3.l/3864
  2. G.A.B. Nijhuis, Over de school in Wiene.
    In: Twickelblad, No. 2 en 3, 1995.
Afb. 04

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 1998-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)