“VAN KERK TOT KERK”
Auteur: J.J. Grootenboer
We vervolgen onze reis door de geschiedenis van de rooms-katholieke parochie Borne met de voorbereidingen tot de bouw van een nieuwe kerk.
Het conflict over de plaats van de nieuwe kerk
Intussen is er veel geld ingezameld voor de bouw van een geheel nieuwe kerk. Daarvoor is al in 1873 een fonds gesticht. De Haagse architect, Nicolaas Molenaar, leerling van Pierre Cuypers, is uitgenodigd een ontwerp te maken. Molenaar heeft al de nodige ervaring opgedaan en levert tekeningen voor een grote kerk in basiliekvorm, gesitueerd op de hoek van de weg naar Delden en die naar Almelo. De argumenten, om juist daar de kerk te situeren zijn niet geheel duidelijk. Er zijn mensen die de pastoor van Borne een vooruitziende blik gunnen. Hij zou al hebben voorzien dat de plaats Borne in de richting van Delden en Almelo zou worden uitgebreid. Kerkmeester Mulder is eigenaar van de betreffende grond en bereid het aan de R.K. gemeente te verkopen. Als echter de keus van de plaats bekend wordt slaat de vlam in de pan. Een groot deel van de parochianen heeft blijkbaar nog steeds de plaats bij de Markt in het hoofd gehouden. Vooral toen het gerucht de ronde deed dat de aartsbisschop de bouw op die plaats al had goedgekeurd, was Borne in last. Honderdveertien gezinnen ondertekenen het bezwaarschrift tegen het besluit van het parochiebestuur en de bisschop (Lit. 1). De parochie telt in 1890 1964 leden (Lit. 2). Stellen we de gezinsgrootte op 6 personen dan is dat 114 x 6 = 684 tegenstemmen.
Bepaald niet de gehele parochie is dus tegen! Men toont zich echter een fel tegenstander van verplaatsing van de kerk van de Koppelsbrink naar het inmiddels verworven terrein. De opstellers van het bezwaarschrift vragen zich af hoe men er bij komt om de kerk te verplaatsen naar de GEUZENHOEK! ! Hiertegen mogen we wel op onze hoede zijn, ook met het oog op de gemeenteraad. De protestanten, de Joden e.d. zitten ons dicht op de hielen. We hebben tot heden alleen katholieke onderwijzers aan de openbare scholen, maar krijgen de andersdenkenden de overhand dan verandert zulks. Nu reeds hebben wij van katholieken horen zeggen: “Zodra vacatures in de Raad komen, moeten wij de candidaten der geuzen maar steunen; onze geestelijken doen het ons voor!”. In gelijke bewoordingen schrijven verschillende groepen en individuen hun bezwaren tegen de bouw van de kerk op die locatie aan de aartsbisschop.
Een bijzonder voorbeeld is de brief die de Vincentius Vereniging aan de aartsbisschop richt. Ook voor hen is de “Geuzenhoek” de verkeerde plaats. Immers, die hoek is een minder gunstig bekend staande buurt! Als straks de meisjes naar de kerk moeten gaan zullen ze vast moeten worden vergezeld door de politie. Op. de plaats waarop men de nieuwe kerk heeft geprojecteerd staat een klein huisje en in dat huisje woont een arme man. Toen de noodlijdende stervende was moest hij worden bediend. De pastoor deed zijn plicht maar werd hevig gestoord door het gepeupel voorde deur van de oude man, roepende: ”Nu smeert hij hem in!” en “Nu zeept hij hem in!” en in die buurt kan men toch geen kerk bouwen?
Een volgende groep van 24 personen mengt zich in de strijd. Ook zij zijn voor de bouw van de kerk beoosten het marktplein. Ook zij wijzen op het feit dat de plaats van de kerk, staande aan de Koppelsbrink, de plaats is te midden van de katholieken en dat de beoogde plaats aan de weg naar Delden dat juist niet is. Bewijzen zijn er zelfs dat katholieke meisjes van Zenderen, uit de biecht komende, door protestanten zijn gehinderd (om geen erger woord te gebruiken). De straten bij dat terrein zijn dan ook verzamelplaatsen voor protestantse jongelui.
In een van de brieven, berustend in het Parochie-archief (Lit. 3), wordt nog een argument aangedragen. De schrijver komt uit de buurt van de Koppelsbrink. Hij geeft aan dat er nog slechts een kapitaal is van fl. 3000,= en voor een dergelijk bedrag kan men geen kerk bouwen. Het kerkbestuur heeft echter hoop dat de verdere betaling oplosbaar is, o.a. de opbrengst van het verpachten van de banken. En hoe meer banken er in de kerk staan, hoe meer geld er binnenkomt!
Kerkmeester Morselt doet blijkbaar een poging in dit conflict te bemiddelen. Hij brengt een bezoek aan de heer A. Fischer om met hem te onderhandelen, teneinde de ruzie bij te leggen. Tenminste, hij beweert dat hij niet als lid van de kerkmeesters komt spreken omdat hij eigenlijk ook niet meer voor de plek op het terrein van Mulder is. Hij zou nu toch ook liever de plaats zien op het terrein van de heer Fischer, zodat haat en nijd zouden kunnen ophouden. Hij verlangt eendracht in de gemeente en daarom komt hij om te spreken over eventuele aankoop van het terrein. Hij geeft toe oorspronkelijk zijn medewerking te hebben verleend bij de aankoop van het perceel van Mulder, maar dat deed hij toen ter wille van de oude pastoor. Hij vreest de nodige geluidshinder van de nabije textielfabriek en de passage van honderden textielarbeiders. De kerk dient te worden gebouwd voor de gehele gemeente en die is nu eenmaal sterk voor de plaats aan de Markt.
Morselt is degene die ook op de traditionele plaats wijst. Immers, in de 1s• eeuw was juist die
plaats aangekocht voor nieuwbouw, maar door de drost van Twente getorpedeerd. Morselt lijkt succes te krijgen. Fischer noteert wat cryptisch: “… ik niet ongenegen ben, in afdien de verkoop zodanig konde plaatshebben, ik voor mijzelf konde rekenen de overdracht van bedoeld perceel te mijne voordele, doch wenste hiervoor zelfs geen geld te vragen”. Morselt zal de zaak in de kerkenraad bespreken. A. Fischer is een voorzichtig man. Hij maakt een verslag van het gesprek, laat dit legaliseren door de handtekening van de burgemeester Von Bönninghausen en zendt dit aan de aartsbisschop.
Escalatie van het conflict
Die legalisatie van het verslag, door Fischer geschreven, is niet onverstandig. Al eerder zijn er lieden van de kerk bij hem geweest om het bewuste stuk grond te kopen. Echter, telkens schijnt hij de vragende partij te hebben teleurgesteld. Huize Hofineijer wordt ingeschakeld en Rientjes krijgt van Fischer te horen dat kerkmeester Morselt bij hem is geweest, zij het als particulier persoon. Fischer vertelt dan aan Rientjes waarom Morselt die stap heeft gedaan, n.l. omdat hij niet langer verantwoordelijkheid wenst te dragen voor die enorme haat en nijd die door de straten van Borne raast. De zaak is echter te ver geëscaleerd. Hoewel het verslag van Fischer de indruk geeft dat het Morselt echt ging om te zoeken naar een oplossing, krijgt hij van vele tegenstanders van het kerkbestuur, waar hij toch deel van uitmaakt, bittere verwijten te horen. Ook de dan in functie zijnde kapelaan (Kapelaan Pondes) krijgt er van langs en de adressanten dreigen, alle zaken op te tekenen in hun journalen zodat het nageslacht zal weten hoe de geschiedenis van de kerkbouw verlopen is.
In het hele conflict speelt de pastoor van Saasveld, G.J. Wiegink, blijkbaar een bijzondere rol. De indruk bestaat dat die rol, de rol van bemiddelaar is. Wiegink is een familielid van de Bornse pastoor Warnink.
Afb. 03: een foto van Pastoor J.F. Warnink
In zijn pastorie zijn er verschillende bijeenkom sten geweest in de “Kerkenkwestie”. In een stuk gedateerd “Goede Vrijdag 1887” maakt hij melding van de reis van ene Spekreise naar het bisschoppelijk paleis (toen toch gauw een treinreis van drie uren!) teneinde aldaar de bouw van de kerk op de locatie bij de Markt, te bepleiten. Hij was blijkbaar niet alleen, want volgens Wiegink zouden ZE direct daarna naar Saasveld komen. Uit deze rapportage blijkt, dat de reizigers niet tevreden waren over de rol van de Bornse pastoor. Hij zou zelf de zaak bij de bisschop aankaarten, maar blijkt dat niet gedaan te hebben. Daarbij zou hij een kaart geleverd hebben waarop de plaats voor de kerkbouw te klein was getekend zodat daar geen kerk kon worden gezet. Spekreise echter, had een goede kadastrale situatiekaart van de gemeente Borne gekregen. De pastoor van Saasveld maakte met de bezoekers de afspraak dat zij aan de eigenaar van de grond aan de Markt, een bod zouden doen of vragen. Met dat gegeven zouden ze op paasmaandag weer naar Saasveld komen. Wiegink ging er voorshands vanuit dat de eigenaar wel zou overvragen. De eigenaar was protestant en protestanten doen dat blijkbaar! Hij verwachtte een te hoge vraagprijs van fl. 15.000,=.
Het moet gezegd dat er uit de missive van Wiegink een zekere partijdigheid te lezen is. Hij laat onomwonden weten, de keuze van de plek door het kerkbestuur te steunen en voert daarvoor de volgende argumenten aan:
- De nieuw te bouwen kerk staat wel niet midden in het dorp, maar toch onmiddellijk er tegenaan.
- De bouwlocatie ligt fraai op de hoek van twee heerbanen: die naar Delden en die naar Almelo.
- De gekozen plek ligt er zo mooi omdat men, komende vanuit de Dorpsstraat, er zulk een mooi zicht op de kerk zal hebben.
- Gelet op het feit dat de Stoomfabriek van Spanjaard en de Uzergieterij van Ledeboer aan de westkant van het dorp zijn gebouwd, zal uitbreiding van het dorp ook in westelijke richting verder gaan. Bouwgrond aldaar was al peperduur geworden.
Dit laatste argument is waarschijnlijk ook het doorslaggevende argument geweest van het kerkbestuur, om de bouw van de kerk op die locatie door te zetten. Een jaar later wordt de kerk gebouwd. Op de plaats die de pastoor, hoe oud ook, heeft uitverkoren.
De legende van de Zwartn Hook
Dat er met name in de oudste kern van Borne bezwaar bestond tegen de bouw, ver van hun buurt af, is begrijpelijk. Immers, de boeren uit de wijde omtrek die des zondags na de viering van de mis hun inkopen deden, deden dat zo dicht mogelijk in de buurt van de kerk. En het is waar, dat de neringdoenden in de buurt van de Weg naar Delden bepaald niet allemaal Rooms waren. Het waren doopsgezinden, hervormden, joden ook. Men kan nu wel zeggen dat het volk geen hoge pet op had van de getrouwheid van de roomse boeren om bij hun geloofsgenoten hun inkopen te doen. De vrees dat de boeren uit de omtrek weg zouden blijven was er wel degelijk. Daarbij mag men niet uit de weg gaan dat een kerkgebouw, zeker als het er al honderd jaar staat, van veel groter betekenis is dan alleen maar de “blote kerkschuur”. Men heeft er kinderen laten dopen, men heeft er het gelukkigste moment van het huwelijk ervaren (mogen we toch aannemen?) en men heeft vandaaruit met smart hun vele doden begraven. “De gebeden zijn de muren binnen gedrongen als rook in een barnstenen pijp” zoals Godfried Bomans eens zei.
Dan is de verplaatsing van de ene kant van de oudste kern naar de andere tenminste een aanvaardbare oplossing. Voor de twintigste-eeuwse lezer is de afstand van de Markt naar het begin van de Weg naar Delden niets, maar toen speelden er andere zaken een grote rol. Zeker ook de positie van de katholieke meerderheid ten opzichte van de minderheden. Minderheden, die de “slimheid” van alle minderheden kennen: zorgen dat je het beter doet, betere waar leveren tegen minder geld, bijvoorbeeld.
Er zijn comités opgericht, acties gevoerd, petities geschreven. Het heeft blijkbaar niet geholpen. Het wordt “Het Jaar van de Kerkenkwestie”. Toen dan “Ons Heer” in een plechtige processie van de oude naar de nieuwe kerk werd verplaatst, voorafgegaan door een stoet van ruiters en onder de tonen van de plaatselijke fanfare, was het voor de bewoners van de Koppelsbrink en omgeving een dag van teleurstelling (het zou aardig zijn de ledenlijst van de Caeciliafanfare te vergelijken met de lijst van “protestanten” om te zien hoe snel de strijdbijl weer begraven is!). Ze hebben nog gezocht naar een vorm om die teleurstelling duidelijker uit te drukken. G.J. ten Voorde vertelt het zo: Een soort van comité werd gevormd en de buurtbewoners werden huis aan-huis bezocht met het verzoek, ten teken van rouw, een zwarte doek uit te steken. Dat is hier en daar gebeurd en de naam “n Zwartn Hook” was geboren? (Lit. 4).
In hoeverre er werkelijk sprake is geweest van het uithangen van zwarte doeken en vlaggen laat zich gissen. Vermoedelijk is het niet, of zeker niet massaal gebeurd. Waar haal je in korte tijd een zwarte vlag vandaan? Dat er een groep mensen is geweest die de suggestie hadden om het te doen, daar zal Ten Voorde wel gelijk in hebben. Wat er echt gebeurd is, is dat lange en diep ingrijpende conflict over de plaats van de kerk in Borne. Het verhaal van de Zwartn Hook komt mij voor als een soort “vermaterialisering” van dat conflict, zo hard en zo direct en zo ingrijpend, dat er de Legende van de Zwartn Hook is ontstaan, voor het nageslacht, om te onthouden.
J.J. Grootenboer.
Met dank aan de Heren H.R. Rientjes en H.B.J.M. Velner, die bereid waren het manuscript vooraf te lezen en van waardevolle aanvullingen te voorzien.
Literatuur
- Rijksarchief Utrecht, Toegangsnummer 249, Inventaris 879.
- Honderd Jaar Stephanusparochie Borne, Borne 1988.
- Archief St. Stephanusparochie Borne, brief02.05.1887.
- De Kerkklok, Weekblad parochie Borne e.o., 12 oktober 1963
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 1998-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)