Auteur: J. van Nuenen
In juni 1994 vonden WJ.J (A.W.N. afd. Twente) in het toen uitgegraven wegkunet van deel 2 van plan A in de Stroom Esch, de sporen van een behuizing en verder van nog 4 schuren en 2 spiekers. Van twee waterputten gingen toen, door gebruik van graafmachines, de sporen verloren (zie BOORN en BOERSCHOP, jrg. 5, No. 1, pag 13-17 of “Borne archeologisch” pag.38).
In de bouwputten in de straat bij het Erve Jenneboer werd tijdens de bouwperiode zoveel mogelijk elke put geïnspecteerd op sporen van vroegere bewoning of gebruik. Dit leverde toen echter geen noemenswaardige gegevens op. Toen in februari 1997 de laatste grote put werd uitgegraven zagen wij op verschillende plaatsen een verscheidenheid aan sporen. Echter zonder enige samenhang. Toen op vrijdagmiddag de putuitgraving onze opgraving naderde, zagen we twee clusters van paalsporen.
Dit dèed ons besluiten dit alles op zaterdag in te gaan meten. Daarbij hadden we de indruk dat we maar een deel van de gebouwsporen zagen. Zo’n 15 meter noordelijker tekenden wij nog spo ren in van een gebouwtje van± 2,5 m vierkant. Dat doet denken aan een gebouw dat in de archeologie een hutkom wordt genoemd. Hutkommen zijn kleine werkplaatsen met een verdiepte vloer waarin een beroep werd uitgeoefend, zoals weven, smeden, pottenmaken enz., enz. Hutkommen hebben wij in Borne nog niet eerder gevonden. In de noordkant van de hutkom werden, kort naast elkaar, 5 paaltjes in de grijze sleuf gevonden. Dit is vermoedelijk een rest van een wand met vlechtwerk dat mogelijk met leem (met koemest?) besmeerd is geweest.
Om tijd te winnen en de dreigende regen voor te blijven werd door boring de diepte van de paalsporen bepaald. Deze varieer de van 35 tot 55 cm. Thuisgekomen werd, om naar mogelijke aansluitingen te zoeken, de tekening opgezocht die drie jaar eerder van de naastgelegen opgraving gemaakt was. Na wat passen en meten en het vergelijken van sporen van dezelfde diepte, werd de aansluiting inderdaad gevonden, waarbij we twee paalsporen missen van palen die wel aanwezig geweest moeten zijn. Op de nieuwe tekening werd de plaats van deze palen met kruisjes aangegeven. Dit leidde tot de bijgevoegde plattegrond van een voormalige boerderij. Door metingen, uitgaande van de rand van het wegkunet, komen we aan een maximaal verschil van 30 cm, hetgeen te verwaarlozen is. De beide delen vormen samen kennelijk de sporen van één opstel.
Bij het nazien van het materiaal dat uit de sporen van 1994 was gekomen, ontdekten we dat de grote pot, die intussen gerestaureerd is, uit een paalgat van de nu gereconstrueerde woning is gekomen. Wij weten dat door de graafmachine de bodem ervan is weggeslagen en dat de pot dus ondersteboven in de grond zat. We denken hier te doen te hebben met een bouwoffer. Ook in het hoefblad is bij de opgraving in 1987, in een paalgat, een nagenoeg hele pot gevonden die eveneens ondersteboven in de grond zat. Hele potten worden niet veel gevonden. De meeste zijn urnen of grafgiften. Andere zijn voorraadpotten die zo in de grond gegraven zijn of in een keldertje hebben gestaan. Deze laatste staan dan gewoon rechtop. We denken dat het omgekeerd in de grond plaatsen van potten een ritueel teken was.
J. van Nuenen
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 1997-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)