Auteur: M.G.E. van Harten-Fransen
We gaan in deze nieuwe aflevering van “Wie Woont Waar?” nog even door met deze de bewoners van deze kant van de Grotestraat.
662.
In dit dubbel huis was voorheen de kruidenierszaak van Meyer. Meyer zelf ging er met de boomkar op uit om de waar aan de man te brengen. Hiernaast is nu de wereldwinkel waar vroeger achtereenvolgens was, de parfumeriezaak “Josette”, Poeder geesje, Scholten, Neuenkirche en daarvoor de bloemenzaak “”Gypsophila” van Willem ter Horst. Deze zaak is eertijds gesticht door toedoen van de firma Spanjaard. Willem ter Horst was n.l. zwaar reumapatiënt. Niet alleen verkocht hij bloemen in de zaak, hij had ook een kleine kwekerij achter de villa van Spanjaard, tegenover het stationsgebouw aan de Parallelweg.
Hij had een jongeman in dienst die daar geregeld zijn werkzaamheden verrichtte. Op een keer kwam Ter Horst eens kijken hoe de zaken er bij stonden, terwijl de jongen geknield aan het wieden was. Dat ziende werd hij razend. De jongen had het niet meer en keek hem vragend aan. Toen Ter Horst weer wat tot bedaren kwam zei hij tegen de jongen dat hij voortaan iets onder zijn knie moest leggen om reuma te voorkomen.
Een ander waar gebeurd verhaal betreft dezelfde jongen in oorlogstijd: Door de Duitsers was er een bevel uitgevaardigd dat alle militairen zich in Assen moesten melden, zo niet, dan volgde straf. Met de gedachte “Onderduiken, ja of nee?” ging de jonge militair met een landbouwpas op zak met de trein naar Assen. De overvolle trein werd bewaakt door Duitse BS-soldaten. Aan de overkant van de rails in Assen, stond een treinstel dat de jongens naar Duitsland af zou voeren. Wat een schrik: “Zou ik daarbij horen?”. De Waffen-SS had tot taak de jongelui naar de Willemkazerne te laten marcheren. Daarna was het afwachten wat er zou gebeuren. Met die gedachten werd hij door een landwachter aan de mouw getrokken en naar een afgelegen plaats geleid. Wat was het geval? De bewuste landwachter was niemand minder dan Meijer, de buurman van Ter Horst. Meijer herkende hem uit de tijd dat hij als jongen van 13-14 jaar bij Gypsophila had gewerkt en zei: “Jong wat doo ie hier?”. Hij moest zijn papieren afgeven en in korte tijd was hij in het bezit van een vrijstellingspas. Waarom dit gebaar? Zaterdags en zondags verzorgde de jongen het paard van Meijer. Met een handdruk zei Meijer: “Maak rap da’j wier in Boorn komt, leefst met de eerste trein”. Meijer is na de oorlog naar Duitsland vertrokken.
652.
In 1890 kwam hier een vestiging van Ter Keurs, met smederij.
De Klippen
“De Klippen” op het Bornse Veld. Voor de komst van de fabriek van S.J. Spanjaard in 1865, was dit hele gebied beschikbaar voor de inwoners van het dorp Borne en de bewoners van deze omgeving. Dit waren de z.g. “volkstuinen” en een klein gedeelte was nog heidegrond. De eigenaren waren de heren Dikkers. Dat betekende dat er dagelijks mest werd gebracht op de stukken grond, voor de verbouw van aardappelen en groenten.
Merendeels gebeurde dat met een kruiwagen waarop de tonnetjes mest stonden. Een W.C., zoals wij die thans gebruiken, kende men nog niet maar wel de z.g. “plee” met deksel. Onder die deksel werd de ton geschoven die natuurlijk steeds geledigd moest worden. Bij deze kwalijke geuren kwamen nog die van de mesthopen welke, zoals toen gebruikelijk was, voor de woningen lagen. De gemeente waarschuwde telkens dat de mesthopen opgeruimd moesten worden en dat de mest dagelijks naar het land moest worden gebracht. Het is 1864 als hierover een bekendmaking komt waarbij de gezondheid als reden wordt aangehaald. In 1872 is er nog steeds geen verbetering te bespeuren. Langs de openbare weg zijn nog steeds mestkuilen waaraan velen zich zeker zullen hebben geërgerd.
Dat de op het land gebrachte mest niet prettig was voor de omwonenden, bewijst een ingezonden stuk in de Twentsche Courant van 1892. Het stuk ging over de mesthopen in de Klip en de beermest op de aspergebedden vlak achter huize Spanjaard. Deze aspergebedden hadden enkele dagen onbedekt gelegen en stonken verschrikkelijk, tot ergernis van Ledeboer. Deze diende een klacht in waarbij ook geklaagd werd over de slechte weg. De gemeente Borne verklaarde de klacht niet gegrond en verklaarde dat de weg in een uitmuntende staat verkeerde (vooral door de zorg van de heren Spanjaard) en ze vonden het een “arrogante” aanmerking van de heren Ledeboer.
De bewoners van de Klippen stonden achter de uitspraak van de gemeente, dit waren H.A. Stoelers, J. Ooink, J. Banis, H. Kooiker, H. Mulder, G.J. Slettenhaar, G. Frost, H. Berendsen,
G.A. Weber en G. vaalt.
Een onbekende “zindelijke” inwoner van Borne had toen een goed idee, hij stelde n.l. voor een Eau de Cologne fabriek op te richten. De heren Ledeboer zouden dan voor een groot deel van stank bevrijd zijn. De beste plaats voor de fabriek zou nabij de Klippen zijn!
M.G.E. van Harten – Fransen.
Bronnen:
Protocollen van het gericht Borne; Volkstelling 1830; Twentsche Courant 1892; Gemeentelijke verslagen; Overleveringen; Notarieel archief.
N.B.
De foto op pagina 28 van de eerste aflevering in deze rubriek (B en B, jrg. 5>No. 1) blijkt niet afkomstig uit het archief van Mw. Van Harten-Fransen, doch komt uit het Gemeentearchief uit de collectie A.C. Meijling).
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar Inhoudsopgave 1996-01)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)