Boorn & Boerschop 1995-02: HENDRIK BERENTS HULSHOFF IN POLEN

Auteur: F.J. van Capelleveen

Hendrik Berents Hulshoff (1664-1745) werd waarschijnlijk geboren op het Oalde Pachen in Zenderen (dat ongeveer lag waar thans Lidwinaweg 21 is) en heeft van zijn reis naar Polen in 1719 een dagboek nagelaten dat bewaard wordt in het archief van de Verenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam.

Afb. 01: Het Oalde Paschen te Zenderen, het waarschijnlijke geboortehuis van Hendrik en Arend Hulshoff

Hendrik was toen ongeveer 55 jaar en voorganger van de Doopsgezinde gemeenschap te Borne. Hendrik was landmeter van beroep en gehuwd met Jenneke Jans ten Cate uit Groningen. Hij was vanaf 1690 leraar te Borne en stond als “oudste” in hoog aanzien. De oudsten waren bij de Doopsgezinden zeer belangrijk en te vergelijken met bisschoppen in andere kerken. Hun geestelijk gezag reikte veel verder dan de kring die door de gewone leraren en diakenen werd bediend. Om toezicht te houden op de leer en de handel en wandel van de gemeenteleden bereisden ze op gezette tijden een groot gebied. Het is om deze reden dat hij de reis naar Polen (Pruissen} maakte vergezeld van een van zijn vijf broers. Een reis die hij vooraf liet gaan door een bezoek aan Appingedam en Groningen. Praktisch als hij was, zal hij op deze reis ook zakelijke belangen behartigd hebben.

Afb. 02: Een overzichtskaartje van de reisroute naar Polen, van Hendrik en Arend Hulshoff

De band van de Doopsgezinden in Twente met hun geloofsgenoten in Polen (de streek Danzig en het aangrenzende Weichselgebied) was vrij sterk. Dit komt mede tot uiting in bovengenoemde reisbeschrijving van de reis die Hendrik samen met zijn broer Arend maakte, ter vermaning en voetwassing van zijn daar wonende broeders.

Veel goede aanwijzingen en tips van een andere Doopsgezinde die deze streek eerder bezocht, n.l. Alle Derks uit Groningen, kwamen hen goed van pas. De reis ging vanuit Zenderen via Coevorden en Groningen naar Harlingen over land. Daarna per boot over de Waddenzee naar Vlieland waar werd overgestapt op een driemaster zeilschip voor de reis naar Polen via de Noordzee, Kopenhagen, het Skager rak, het Kattegat en de Oostzee naar de Danziger bocht (thans de bocht van Gdansk). Een groot deel van de bagage bestond uit bijbels en gezangen- en martelarenboeken. Deze werden als geschenken voor de broeders ter plekke meegenomen. In Danzig, gelegen aan de rivier de Weichsel (thans Wista) in Polen aangekomen, vonden ze o.a. onderdak bij broeders in de stad Schotlandt (thans Schottland) dat is gelegen op een schiereiland in de Danziger bocht, zo’n 50 km oostelijk van Danzig (thans Gdansk). Deze stad lag in een vruchtbare streek die aan de noordzijde, de kant van de zee, wordt beschermd door bergachtig gebied. Daar werden vooral kersen en andere vruchten geteeld. Ook werd er veel koren verbouwd. Het lage land in de omgeving werd voor veeteelt gebruikt en de wateren waren zeer visrijk. De streek was zeer welvarend zoals Vondel in zijn Gijsbrecht verwoordde:

Zijn wil is, dat ghij treckt na’et vette land van Pruissen Daer uit het Poolsch geberght de Wijsselstroom komt ruisschen Die de oevers rijck van vrucht genoeghelijck bespoelt, Verhou U daer, en wacht totdat de wraeck verkoelt,
Ghij zult in dit gewest een stad, Nieuw Holland bouwen En in gezinde lucht, en weeldige landouwen Vergeeten al Uw leet en overbrogten druck.

Met de Doopsgezinde broeder Jacob Kempener als voerman, reden ze per paard en wagen verder Polen in. Hendrik beschrijft dit als volgt: Des avonts quamen wij nog 5 mijl van de stad (Schotlandt) an een plaatsjen, geheeten Sipkouw; daar bleven wij ‘s nagts. Dinsdags den 4 ‘s morgens om 3 uur gingen wij weer om de reijs. Zo beschrijft hij verder dat ze via Geelen en Nijenborg reisden. Onderweg stopten ze o.a. in een bos om eerbessen (= zwarte bosbessen) en everbessen (= kroezen, vossebessen of rode bosbessen) te plukken die er in overvloed te vinden waren. Verder schrijft hij over de aankomst in Nijenborg: … quamen om 5 uur op de Groep an Jacob Bertels huijs, sijnde een man van de andere doopsgezinden; daar hadden wij een briefen 2 boekjes an te bestellen, die van Ale Derkx an hem gesonden en gegeven worden. Deze man ontfing ons vrientlijk, dathet meer als gemeen was, en mogt niet hebben, dat wij ‘s avonts souden wegreijsen, maar masten daar vernagten en laten onse voerman varen en dan wilde hij ‘s morgens met ons varen en brengen ons bij onse vrienden …

Afb. 03: Een pagina uit het dagboek van Hendrik, geschreven in 1719

De volgende dag vertrokken ze om 8 uur. Rond 10.30 uur bevonden ze zich op een hoge berg waar men bezig was met de aanleg van wegen. Hij noteert dan: … sulk landt dat dit jaar woest lag en in een ander kamp was een scheper met veel schapen. Nu regt an de weg, daar wij verbij vaarden, daar waren 2 wolven, die loerde op die schapen; maar, doen wij daar anquamen, weken soo met sagte draf uijt de weg in de rogge, daar wij se soo in konden sien gaan en staan en sagen ons an…

De reis werd vervolgd naar Przysiersk waar ze opnieuw gastvrij werden ontvangen. Ze predikten er veel en namen verscheidene “ankomelingen” aan. Verder verrichtten ze voetwassingen (‘t welke met veel tranenstortinge geschiede), bevestigden ze verschillende lidmaten en werkten ze mee bij de verkiezing van enkele ouderlingen. Een en ander in aanwezigheid van vrienden zoals Derk Wiggerts en IJzaäk Geerts die beiden uit het aan de overkant van de rivier gelegen plaatsje Konopath waren gekomen.

Afb. 04: De meest waarschijnlijke route van de tocht die Hendrik en Arend in Polen maakten, globaal ten zuiden van Danzig, het tegenwoordige Gdansk. Het (thans) bepalen van de juiste route werd zeer bemoeilijkt doordat in de loop der jaren, veel namen van plaatsen zijn gewijzigd

Zo’n acht dagen later vertrokken ze weer, vergezeld van vier wagens met vrienden die nog wel zo’n drie uur gaans met hen meereden om hen uitgeleide te doen. Ze namen na een gezamenlijk gebed afscheid van elkaar en vervolgden daarna, bedroefd over de scheiding, allen hun weg naar huis. De reis ging via de Nehrung, de Weichsel, Kompagne en Sanskau tot Montau waar ze bij Pieter Balster, die van Friese afkomst was, bleven slapen. De dag daarop reisden men verder via Nijenborg, Heltendorp, Mewe, Subkau, Dirschau en Stüblau. Over de streek de Werder schrijft hij: dat een kostelijk landt is. Wij telden in een boer sijn land peerden en koeijen; bevonden so klein en groot 67 koebeesten en een bolle, daar niet een kalf bij was, en 21 peerden met de veulen.

Het gebied had in de tijd dat Hendrik en Arend er doortrokken, kennelijk te maken met een periode van droogte. De vrouwen moesten water aanvoeren: …masten halen en dragen ‘top hoge santbergen in een knijpe, die sij masten voldragen en storten het daar uijt; daar ‘t geen nut kon doen en dat om dese reden, dat hij (de landheer) hem inbeelt, dat dese groote droogte door de vrouwen toverije veroorsaakt worden en dat de vrouwen door dit water dragen dan so souden vermoeijt worden dat sij ‘t dan weer souden laten regenen … Over bijgeloof gesproken…. Dit bijgeloof heerste toen nog algemeen bij de bevolking. De vele gruwelen die er bedreven werden zijn er het bewijs van. Hendrik noteerde: … bij Thorn worden de vrouwen grouwelijk behandelt met pijnigen, dat haar borsten afgebrandt worden en onder voeten soa gebrandt, dat haar de senuwen daaruijt gesteken hadden …

De terugreis ging via Danzig en verder door Duitsland over land, waarbij ze o.a. ook Hamburg aandeden. De reis heeft in totaal 84 dagen in beslag genomen.
Aan het einde van zijn dagboekje noteerde Hendrik alle namen van Doopsgezinden die hij samen met Arend op hun reis door Polen tegenkwamen. Het zijn er in totaal 157, zonder mede reke­nen van de kinderen. Veel van deze namen wijzen op een Nederlandse afkomst. Op zijn tweede reis in 1733, hij was intussen al tegen de zeventig, heeft hij in hetzelfde boekje aangetekend welke van die personen intussen waren overleden… Zelf overleed Hendrik hoogbejaard te Borne in het jaar 1745.

F.J. van Capelleveen.

Afb. 05

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar Inhoudsopgave 1995-02)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)