Auteur: J.J. Grootenboer
Sweder II, de Oude Kerk en de storm van de tijd
We hebben van de feiten gehoord: In 1517 slaat Martin Luther, de theologisch hoogleraar in Wittenberg, 95 stellingen aan de slotkapel van het kasteel aldaar, waarin hij commentaar levert op de gang van zaken binnen de toenmalige rooms-katholieke kerk. In Noord-Frankrijk begint een in Noyon geboren Jurist, Jean Cauvin, de heilige teksten uit te leggen in de sfeer van filosofie en recht. Johannes Calvijn, zoals wij hem kennen maakt furore in Genève, Schotland, Hongarije en ook in de Nederlanden. De laatste groep is goed gemotiveerd, weet zich heel goed uit te drukken en zijn organisatorisch sterker dan de andere vernieuwingsbewegingen in de Nederlanden. De Euregiofiguur Von Schele van Welvelde neemt vanuit zijn stamslot de Schelenburg de Leer van de Augsburgse Confessie mee. Een leer, die lang niet zo ver wenst te gaan als de Calvinisten en zeker niet van plan is, om met donder en geweld die leer op te dringen.
In verhouding is Borne één van de eerste gemeenten in Nederland, die formeel “om ging”. Dat hier de bewoner van het kleine slot aan de Bornse beek, de Heer van Weleveld een beslissende rol speelde, behoeft geen betoog. We wisten erg weinig van die tijd. We hadden wat gelezen onder andere bij pastoor Geerdink, die de Bornse pastoor geen al te goed hart toedroeg. Pastoor Nijhof of Niehof komt uit de bestaande stukken over als een twijfelend man, evenals zijn voorganger Petrus van Straalen. Nijhof is onzeker, als hij zich in Oldenzaal en Deventer moet verantwoorden over zijn leerstellige opvattingen. Maar, dank zij het dagboek weten we beter. Weten we ook beter hoe zich de strijd tussen Calvinisten en Lutheranen heeft afgespeeld.
Johannes Nijhoff is in Riesenbeck geboren en wordt door de Kerkenraad en de Kasteelheer beroepen naar Borne rondom 1580. Hij was beroepen als belijder van de Augsburger Confessie maar in zijn functie al meteen dwars gezeten door de Staten van Overijssel, die de landelijke calvinistische koers volgen. Hij wordt opgeroepen in 1597. Hij solliciteert ook als predikant bij de Calvinisten, maar verlangt blijkbaar de nodige tolerantie bij die groep en dat is tevergeefs. Want hij wil met alles meewerken en de kerkelijke gemeente dienen, maar met behoud van de kernbegrippen van de Lutherse leer. Sweder II staat achter hem. Die schrijft en pleit voor het behoud van de predikantsplaats, zoals hij het ziet. Nijhoff of geen Nijhoff, de classicale vergadering van Deventer benoemt tegen alles in, maar kerkordelijk juist, ene Frederik Kemmener en kort daarna de tot nog toe onbekende dominee Hendrik Velthuijzen, die met de inval van Spinoza het hazenpad koos. Dominee weg en Sweder, handige jongen, maakt gebruik van de teksten van het Twaalfjarig Bestand, waarin wordt bepaald, dat tijdens dit bestand, de godsdienstige situatie zou blijven gehandhaafd, zoals het bij de aanvang van het bestand was. De positie van Johannes Nijhoff is dus .voor twaalf jaar veilig gesteld. Wel moest Nijhoff ook de gemeente van Wierden bedienen, maar hij wordt bijgestaan door een opvoeder of pedagogus van de kinderen van Sweder Rudolf Heger uit Mettingen. De laatste vertrekt in 1612 naar Zell, om daar, in 1614 officieel tot kapelaan van Borne te worden benoemd door de superintendent Johannes Arnd. Sweder voert nog een plaatselijke kerkordening in, “DIE DE CALVINISTEN NIET MET GOEDE OGEN WILLEN AANZIEN.”
Zijn neef, Unico Ripperda is in die dagen de Drost van Twente, en die krijgt een calvinistisch bezwaarschrift op zijn bureau. Die houdt het, begrijpelijkerwijs, op een waarschuwing. Maar de Heren Calvinisten (meestal hun predikanten) laten het er niet bij zitten. Zodra die heren de Arminianen of Remonstranten de kerk hebben uitgedonderd hebben zij de handen vrij, om het Zenderense varkentje te gaan wassen. Zij roepen de hulp in van de machtige stad Deventer en in 1619 worden Nijhoff en Heger de facto afgezet als predikant en kapelaan van Borne. Herman Wellemeyer wordt de nieuwe predikant. Ook geen succes, want die was net even te gek op een stevige borrel. Dat kon in Borne altijd wel, maar het stond zo gek voor de buren….
Nu weten we ook, dat Sweder II als vertegenwoordiger in de Staten-Generaal der verenigde Nederlanden een vooraanstaand man was, en zelfs een aantal keren voorzitter was van de Grote Vergadering. In die positie had hij veel contacten met Prins Maurits. Tegenover hem beklaagt hij zich over de starre houding van de Calvinisten. Noemt een reeks van plaatsen op, waar tenminste een Lutherse schuilkerk was, zelfs in de Generaliteitslanden, die toch direct onder de verantwoordelijkheid stonden van Prins Maurits. Niets aan te doen. De Calvinisten hebben nu eenmaal de kerken en die zullen ze ook behouden. Maar wat je thuis doet, in je kasteel, dat kan niemand je verbieden!
Rudolf Heger blijft voorlopig aan als huispredikant op Welvelde. Later vertrekt hij naar Amsterdam, “om Holland nog even te zien voor hij terugkeert naar zijn vaderland”. Daar wordt hij beroepen in Dordt, waar juist II de Calvinistische synode gehouden werd”. Sweder II trekt z1Jn schoolvriend uit Osnabrück als opvolger aan: Wolter Molan, waarvan de grafsteen nog in Borne te vinden is. De man had 25 jaar als predikant gewerkt in Cloppenburg, maar werd, na de contrareformatie door de bisschop verbannen. Zo ziet u, de één wordt door de kat de ander door de hond gebeten……
Sweder II verliest in Borne vrouw en kinderen. Hij, de man die door de tolerante humanist Philippus Melanchton zo sterk beïnvloed is, moet als teleurgesteld man naar Welbergen vertrokken zijn. Tolerant als hij was, gaf hij de Bornse Burger zijn kerk en liet hem die behouden. Met de muurschilderingen, hoe houterig ook, met de beelden en de altaren, met de herinneringen aan zijn Huis, als opgerichte stenen. “Hoe ontzagwekkend is deze plaats”. Maar hij moest ook in zijn haast onleesbaar doktershandschrift schrijven:
“Anno 1598, februari 2 werden in Borne de altaren en beelden uit de kerk gebroken op bevel van de Drost Johan van Voorst die dat in heel Twente liet doen om vervolgens de gereformeerde leer in te voeren. Er komen ook spoedig predikanten van Deventer preken”.
Melanchton heeft het eens goed gezegd: Geen enkel bolwerk of muur om een stad is beter in staat om zich te verdedigen dan een stad, waar de burgers blijk geven van een goede en wijze opleiding, bezonnenheid, dapperheid en ander deugden”. Ik kan niet zeggen, dat de Calvinisten zulke deugden niet bezaten. Daarvoor ben ik zelf veel te sterk door de gedachten van Jean Cauvin beïnvloed, maar ik voel me meer verwant met het gedach tengoed van Melanchton.
Jaap Grootenboer.
(–> naar PDF-versie van deze publicatie)
(–> naar inhoudsopgave 1993-02)
(–> naar Boorn & Boerschop pagina)