Boorn & Boerschop 1992-01: EEN BLOEDIG MAAKSMAAL 2

Auteur: M.G.E. van Harten-Fransen

Het proces en de verhoren betreffende de slagpartij in Zenderen, duren voort…..

Afb. 01

5 maart 1751

Door J.W. Cramer, nu verwalddrost van Twente, worden de ongelukkige gevan­genen weer verhoord. Ze leven in erbarmelijke toestand en zijn met z’n vieren overgebleven. Berent Kuiper is in de cel overleden “als de grootste misdadiger gekluisterd en geboeid na 10 weken ondergaan van zeer deerlijke en zware kost en doormaken van penibele koude en ongemakken.” Zijn huishouden is geruïneerd door de aanklacht van openbaar geweld en een gruwelijke moord. Het is tenhemelschreiend hoe dit geval wordt gespeeld. Cramer geeft niet op, “een criminele slagte omdat Boerrigter op het hoofd is getroffen en de andere dag aan zijn verwondingen is overleden. Op attestatie van een med. dokter chirurgijn een gruwelijke moord”. Het proces blijft aanhouden. De overheid is van hun schuld overtuigd en bezwaart de mannen met een aanklacht van maar liefst 116 folio’s. Zij betoogt dat deze mensen “hun leven en gezondheid, als verwerende partij, niet mogen verliezen. De ongelukkigen zouden de waarheid hebben gesproken. Een toestand waaruit de criminele actie geboren is. Zij hetselve met een blank geweten en onder dierbare eede tot God Almachtig kunnen sterken en daarop altoos zullen leven en sterven. Ja het laatste oordeel van dien Regtvaardige Almachtige God geduldig wagt”.

Afb. 02

16 maart 1751

De Graaf van Huize Almelo bemoeit er zich mee. “Ick Gerhard Boom wegens zijne excellentie de Hoog Geb. Gestr. heer Adolph Philip Zeiger Graaf van Rechteren enz ” Gerichtelijk worden Jan Graes {70 jaar) met zijn vrouw en Hendrik Brink (50 jaar) ontboden op Huize Almelo. Zij waren niet verwant met de gedetineerden. Ze verklaren, dat ze bij de familie Vaalt gekomen, alleen Hintfert uit Albergen hebben aangetroffen. Pas later komen de overigen (uit Albergen) in dronkenschap en slaande met stokken op kast en kisten. Ze slaan hun stokken tegen de balken aan stukken “dat de schaarden (stukken) te rugge vliegen”. Graes en Brink verklaren verder te hebben gezien dat twee Zendersen en Jan in ’t Olde Bennink zeer bebloed op de deel komen en dat zij toen de gedetineerden in Oldenzaal waren, nog wel “condschap van de waarheid hebben gegeven aan Cramer”. Dit noodgericht bracht richter Boom in rekening: noodgericht 18 st., voor arrest van 2 personen 14 st., het omslag 14 st., 2 citaliën (dagvaardingen) 12 st., regesten der depos. 8 st., certificaat ad. 14 foliën 2 gld.. 16 st., zegel 8 st., samen 6 gld. 10 st.

Afb. 03: Huize Almelo in 1730 waar Zeger Graaf van Rechteren woonde, welke zich ook met de zaak ging bemoeien. Gewassen O.I.-tekening van Cornelis Pronk, in onbekend bezit.

Afb. 03 Huize Almelo in 1730 waar Zeger Graaf van Rechteren woonde, welke zich ook met de zaak ging bemoeien. Gewassen O.I.-tekening van Cornelis Pronk, in onbekend bezit.

19 maart 1751

De vier gedetineerden als onschuldig beklaagden enerzijds en J.W. Cramer als fiscaal namens de Hoogheid van Twente anderzijds staan tegenover elkaar in het proces, over wat er allemaal is voorgevallen op het maaksmaal. Over de ware toedracht van de ruzie en de slagpartij die daardoor zou zijn ontstaan en de baldadigheid van de Albergers, hun zingen, schelden en “quinkeleren” (twisten). De vier verklaren dat .zij zich met uiterste lijdzaamheid hebben gedragen. Onder ede bevestigen zij hoe zij zich verweerd hebben en dat ze niemand verwond hebben. Zij hebben ook Jan Boerrigter niet verwond. Zij zijn “goedsmoets” met de buren op het maaksmaal verzocht, vanwege het a.s. trouwen van Vaalts dochter met Gerrit Bennink.
Bij deze gelegenheid in Oldenzaal worden verschillende kopieën overgegeven, n.l.: “de condschap van Graes en Brink te Delden en de getuigenverklaring van 16 januari, samen negen authentieke copieën van het gericht Borne…”.De originele kopieën zouden “bij de Weled. Gestr. ofte fiscaal desselfs berusten”. Verder is de verklaring en het verhoor van 22 januari overgegeven. Uitspraak “hun leven verbeurd, zo paradox en strijdig met het recht”. De aanklacht van dit proces bevat op dit moment .159 punten op 160 folio’s. De gevangenen zouden voor de kosten der processen schadeloos gesteld moeten worden. Want door hun “lankwillig, schandelijk, smadelijk en ongemakkelijk gevangenis berecht, waren zij ruim en zwaar beboet”. Het volgende werd er aan toegevoegd: “De natuurlijke wet selfs leert, dat men het ongelijk dat iemand gewelddadig wordt aangedaan, ook met geweld mag wederstaan en ook bij de Goddelijke wet onstrafbaar wordt gehouden. Zie Escade cap. 21 vers 13, Deuteronomium 19 vers 9 en Genesis 14 vers 14”. Uit het betoog en de. bijgevoegde documenten kan men niet anders opmaken dan dat de gedetineerden niets verkeerds hadden gedaan.

1 april 1751

De heer van Eversberg R.F. van Heerdt, drost van Twente, richt een schrijven aan de Weled. Gestr. heer Cramer: Aan het verzoek bij deze requeste gedaan, kan niet worden voldaan en het wordt afgewezen” De drost is de mening toegedaan dat de “(aanklager)” in alle opzichten overtuigd moet zijn van de onschuld van de gedetineerden. Zij hebben een verzoek tot ontslag ingediend en bevinden zich in uiterste nood. “Naast God” hebben zij hun toevlucht gezocht bij de drost. Zelfs de heer Scheel van Weleveld heeft veel informatie gegeven en geschriften ingediend als bewijs van hun onschuld. De drost vindt dat hij de “klager” een passend antwoord heeft gegeven in zijn “ambtsrecht een redermatige verachtinge”. “Klager” zou overtuigd moeten zijn van zijn vergissing.

De drost maakt zich bezorgd over de vier mannen die in een, zoals hij het uitdrukt, “penibele opsluiting moeten zuchten zodat hun leven ondragelijk wordt gemaakt”. De drost vindt het onbegrijpelijk hoe iemand onschuldige mensen kan opsluiten en dat er ook nog iemand is overleden. Hij kan maar niet begrijpen waarom “klager” vier weken nodig heeft voor overleg. Het advies van. de drost is: “de gedetineerden ‘moeten. uit. hun smadelijke en schandelijke opsluiting ontslagen worden”.

2 april 1751

Cramer grijpt zijn laatste kans. Hij laat Braam­ haar met zijn vrouw en Jan Graes nog eens bij hem in Delden komen. Zij kunnen niet anders verklaren, dan dat zij alleen de Oude en Jonge Hintfert kennen, de bruidegom Gerrit Benneker en zijn broer Flutter. Dat de Albergers op de deel liepen, bier schonken en met stokken sloegen. Zij blijven bij de verklaring van hun eerste getuigenverhoor, dat het paard van Jan Leferink is geslagen enz.

Afb. 04

18 mei 1751

Kampen. Het einde van een jaar lang procederen is inzicht . Als rechtelijk ambtenaar heeft Cramer een ontmoeting gehad met staatslieden “nog strijdig over het geschil” over processen vanaf 5 maart tot en met 5 april. Daarbij heeft hij alle documenten ter inzage overgegeven.

1 juni 1751

Er heerst grote spanning op het raadhuis te Oldenzaal. Aanwezig zijn namens het Hoogadellijk Gericht van Twente, de drost van Twente Baron W. Bentinck heer van Diepenheim Schoonheten en Valkenburg, richter Johan Niland, richter G.J. Hein en J.W. Cramer, fiscaal, als klager. Men houdt het niet voor mogelijk, maar 50 getuigen zijn hierbij aanwezig. Cramer heeft dokter Heilbron en twee chirurgijnen meegebracht “om alle narigheden te voorkomen”. De vraag wordt gesteld: zijn de vier gedetineerden uit Zenderen schuldig of onschuldig aan moord op Jan Boerrigter uit Albergen? Gesteld wordt: “Onschuldig beklaagd, betigt en gekerket, gestraft voor een misdaad die zij niet eens hebben begaan”.

Afb. 05 Voorgevel van het 16de-eeuwse raadhuis te Oldenzaal, voor de storm van 29 nov. 1836, naar een waterverftekening in het Gemeentearchief van Oldenzaal.

Cramer wil niet erkennen dat hij een vergissing heeft gemaakt. Al heeft hij geen bewijs, hij houdt vol dat de vier gedetineerden de daders van de moord zijn. Daarop moet de doodstraf volgen laat hij weten. Uit verklaringen van 28 getuigen, waaronder Albergers, is komen vast te staan dat niemand weet wie de slag op het hoofd van Boerrigter heeft gegeven. De Scheper (schaapherder) van Hintfert zou gehoord hebben dat Boerrigter maar één slag zou hebben gekregen, waarop de dood was gevolgd. Een andere verklaring luidt dat “Harmen Hintfert, Jan Olde Hintfert en Berent uit Olde Hintfert (die veel liegt), de makkers van Boerrigter, zouden door eigen drift mistastende, hem neergeslagen kunnen hebben”.

Na alle getuigen verhoord te hebben, bleek dat de lieden uit Albergen waren gekomen “met moedwil die ten einde den leeuw zijn klauwen ende den os sijne vanselfs uitbattende horens gegeven hebben” Moedeloos geven de vier gevangenen duidelijk te kennen dat de lui van Albergen met zoveel snelheid waren begonnen dat ze niet kunnen oordelen hoe zich alles precies heeft afgespeeld. De Albergers hadden als het ware “triumf over hunne victorie gezongen” en wilden dat er nog meer waren doodgeslagen.

Het Hoogadellijk Gericht kan niet anders oordelen dan dat de eis “rauwelijk is overdreven, zonder behoorlijk detail tgeven over het geval van de misdaad”. De Scheper van Hintfert voert aan dat hij gezien heeft, dat toen Boerrigter was neergeslagen, de zoon van Olde 1 Hintfert met een greep in de zij was gestoken. De vrouw van Jan Claazen was twee maal gestoken, de tweede maal met een greep op het moment dat ze de deur uit wilde gaan na de slagpartij. De vrouw van Jan Hindriks was geslagen “omdat ze de kerel met het zwarte gezicht wilde zien”.

De vraag was, of opsluiting in de kerker wel de juiste straf was, uitgedacht ter bewaring van beschuldigden. Men vond dat zaken als deze, naar landrecht niet geoorloofd waren. Het gerecht concludeerde dat de vier voornoemde gevangenen, vrij moesten. “Dat zij de eerste drie dagen voor het besluit, gevolg ende borgstelling, behoorden uit de stok (gevangenis) gelaten te worden”. Zij waren aansprakelijk gesteld voor boeten en gelden van proces en, die zij niet konden betalen.

Afb. 06 Wapen van Baron B.H. Bentinck, heer van Diepenheim en Schoonheten, lid van het Hoogadellijk Gericht Twenthe.

De Hoge Raad gaf een voorbeeld van eenzelfde geval dat zich in 1737 in Amsterdam heeft voorgedaan. Een man heeft toen voor een delict onschuldig twee jaar vastgezeten, alleen op water en brood levend en veroordeeld tot een grote boete. In navolging van voornoemd geval komt het Hoogadellijke Gericht overeen, dat de vier gedetineerden, “een was reeds door de Alwijsten en Opperste Rigter door zijn overlijden in vrijheid gesteld geworden”, vrijgelaten moeten worden. Vóór zij gevangen genomen werden, had Cramer hen reeds veroordeeld zonder kennis genomen te hebben van hun onschuld.

Het Hoogadellijk Gericht ende Lande van Twenthe, Baron B.H. Bentinck heer van Diepenheim en Schoonheten brengen hun oordeel uit met het ingewonnen advies van voornoemde richters “rechtsgepromoveerden ter betragtiging van goede en onpartijdige justitie regt doende verstaat dat de aanklager en fiscaal in zijn eis en conclusie in dier voege deselve tegens de gedetineerden heeft genomen, niet ontvankelijk is verklaard”.

In het kort komt het er op neer dat voor het ten laste gelegde feit geen recht tot strafvervolging aanwezig is. “De gedetineerden moeten datelijk (daadwerkelijk) uit hare detentie (gevangenschap) ontslagen en op vrije voeten gesteld worden”. Liever een feit onbestraft, dan onschuldigen veroordelen.

M.G.E. van Harten-Fransen

Literatuur

R.A.O. te Zwolle, Civiele zaken Drostambt Twente nr. 683 inv. nr. 332.

(–> naar PDF-versie van deze publicatie)

(–> naar inhoudsopgave 1992-01)

(–> naar Boorn & Boerschop pagina)